Fragment
ZONDER BESCHERMING.
Lo-Ruchama vertelt
Mag ik mij even voorstellen? Mijn naam is Lo-Ruchama. Ik heb geen leuke naam, vind ik en ik heb geen fijne jeugd gehad. Mijn vader is Hosea, de profeet. Nu denk je misschien, dat het mooi is om een dochter te zijn van een profeet. Nou, vergeet het maar. Het is verschrikkelijk!
Misschien houdt mijn vader van God, maar hij houdt niet van mij en ook niet van mijn moeder. Hij heeft ons gebruikt om zijn volk iets duidelijk te maken, maar hij heeft niet aan ons gedacht en helemaal niet aan onze gevoelens.
Mijn moeder, Gomer heet zij, kwam uit een heel arm gezin en daarom was zij prostituee geworden. Ze verkocht haar lichaam voor geld om voor haar familie te kunnen zorgen. Haar broertjes en zusjes hadden anders niets te eten.
En toen kwam Hosea de profeet. Hij wilde met haar trouwen en mijn moeder dacht, dat ze het dan beter zou krijgen. Maar dat was niet waar. Want haar man vertelde aan het hele volk, dat mijn moeder een prostituee was en dat hij daarom met haar getrouwd was. ‘Want’, zo zei hij, ‘in de ogen van God Is het volk van Israël ook een prostituee, want het Is niet trouw aan God’.
Weet je hoe erg het voor mijn moeder was, dat Hosea aan iedereen vertelde, dat zij een prostituee was? Verschrikkelijk was het. Ze huilde veel. De waarheid was, dat ze helemaal niet meer haar lichaam aan mannen verkocht, want ze was getrouwd. Ze was trouw aan Hosea. Ze had zelfs helemaal geen contact met andere mannen. Dat was verleden tijd, ze bemoeide alleen maar met vrouwen. Maar mijn vader bleef haar een prostituee noemen en zij schaamde zich zo.
Toen ik werd geboren, was ik haar tweede kind. Mijn oudere broer had geluk. Hij heette tenminste nog Jizreël, maar ik kreeg een hele nare naam: Lo-Ruchama. Dat betekent: ‘God zal zich niet over jou ontfermen’. Weet je hoe erg het is om zo te heten? Dat doe je een kind toch niet aan? Mijn vader wilde met die naam tegen zijn volksgenoten zeggen, dat God zich niet over hen zou ontfermen.
Ik had een rot jeugd. Op school werd ik door iedereen gepest. Alle kinderen zeiden, dat mijn moeder een ‘prostituee’ was. Weet je hoe erg dat is? Mijn moeder huilde alleen maar en mijn vader beschermde mij niet. Ik had het gevoel, dat niemand van mij hield en op God kon ik helemaal niet rekenen. Verschrikkelijk was het.
Toen ik wat ouder werd en er meisjesachtiger uit ging zien, vielen alle jongens mij lastig. Niet omdat zij mij als vriendin wilden hebben, nee, alleen maar omdat zij mij wilden gebruiken. Ze dachten, dat ik net zo zou zijn als mijn moeder. Ze noemden mij ‘prostituee’ en ze wilden allemaal seks met mij hebben. Maar ik wilde dat helemaal niet.
Ik kon ook allang niet meer op mijn vader rekenen, want hij was met een andere vrouw. Hij vond blijkbaar, dat hij mijn moeder niet trouw hoefde te blijven, omdat zij voor hun huwelijk een prostituee was geweest. Eigenlijk was ik blij, dat hij weg was, want hij is nooit een goede vader geweest en zonder hem waren we beter af.
Mijn broer Jizreël was wel lief. Hij hielp mij en hij joeg de jongens weg, die mij lastigvielen. Als ik hem toch niet gehad had, dan was alles nog erger geweest. Toen ik ouder werd, ben ik vertrokken naar een andere plaats, waar ze mij niet kenden. Ik ben erheen gegaan met mijn jongere broer, die ook zo’n rot naam heeft gekregen van onze wrede vader. Hij heet Lo-Ammi. Dat betekent ‘Niet mijn volk’. Ook hij werd altijd gepest en had een nare jeugd.
In die nieuwe woonplaats hebben mijn broertje en ik een andere naam aangenomen. Niemand hier kent onze echte namen.
Mijn vader heb ik nooit meer gezien, en daar ben ik blij om. Echt gelukkig zal ik wel nooit worden. Ik probeer goed te leven, maar wat helpt dat, als niemand van je houdt?
Ik heb een jonge man ontmoet, die mij wel aardig vindt. Misschien moet ik het maar met hem proberen en hopen, dat hij niet achter mijn verleden komt.
Als hij kennis wil maken met mijn vader en moeder, dan zal ik misschien wel zeggen, dat ze er niet meer zijn. Het zou een leugen zijn, maar eigenlijk ook niet, want ze zijn er niet voor mij en ze zijn er nooit voor mij geweest. Wat moet ik anders?
Ik wil zo graag een gewoon leven hebben en kinderen krijgen en ik weet één ding zeker: mijn kinderen krijgen mooie betekenisvolle namen. Ik weet niet, of ik het durf, om iets met die jongeman te beginnen, maar ik wil zo graag een beetje liefde!
Of moet ik wachten tot mijn vader vindt, dat zijn volk veranderd is? Want dan zou hij onze naam weer veranderen. Tenminste dat zei hij. Dan wordt mijn naam Ruchama, wat betekent: ‘God zal zich over je ontfermen’ en de naam van mijn broertje wordt Ammi, wat betekent ‘mijn volk’. Maar ik wil niet daarop wachten en misschien bekeert het volk van Israël zich helemaal niet. Ik wil niet meer terug en ik wil mijn vader niet meer zien. Ik wil niet wonen op een plek, waar niemand van mij houdt en waar ik alleen maar slecht behandeld wordt.
Laatst sprak ik een priester die zei, dat God zich zeker zou ontfermen over zo’n lieve jonge vrouw zoals ik, want zo beschreef hij mij. Maar ik vertelde hem mijn naam niet en sprak ook niet over mijn vader en moeder. Hij zette mij echter wel aan het denken. Van mijn vader heb ik die verschrikkelijke naam gekregen, maar zou God echt zo wreed zijn? Of kijkt God naar hoe ik leef. Houdt Hij wel van mij en van mijn broertje?
Ik heb al wel een paar kleine wonderen meegemaakt. Toen we op de vlucht waren, hebben we onderdak gevonden bij wildvreemde mensen, die aardig voor ons waren. Heeft de Allerhoogste daarvoor gezorgd?
Geeft Hij dan toch wel om ons?
We hebben hier ook een klein huis gevonden waar we kunnen wonen en ik heb werk gevonden en mijn broertje ook. We voelen ons veilig hier en we hebben genoeg te eten. Betekent dit, dat God zich toch over ons ontfermt? Of verbeeld ik me dat en is het niet zo?
Ik zou zo gelukkig zijn, als ik tenminste wist, dat God van ons houdt, maar ik weet niet of dat kan.
×