Fragment
“Ik mij laten testen? Dat is toch helemaal niet nodig, ik heb geen klachten.”
Hij heeft nog spijt van die uitspraak. Met al die journalisten erbij, stom, stom, stom. En dat terwijl hij het volk tijdens wekelijkse persconferenties op het hart had gedrukt om de teststraten plat te lopen, desnoods na de avondklok nog. De getallen moeten up to date blijven. Anders verzwakt de urgentie.
“Zie het maar als een carnavalsoptocht, alaaf!” had hij geprobeerd de stemming er een beetje in te brengen. Pas op de weg naar huis bekroop hem het akelige gevoel dat hij zijn hand overspeeld had.
Voorzichtig manoeuvreert hij zijn auto de bocht om naar het industrieterrein. Het voertuig bokt op de ijsrichels. Behoedzaam tuurt hij door de voorruit op de schaars verlichte weg. Hij stoot zijn neus tegen de voorruit.
Potverdrie, dat was gisteren nog niet…
Alsof zijn neus langer was geworden. Vandaar dat het mondkapje er na de debatten zo lastig op ging.
Hij zucht. Wat een baan! Ze leggen hem steeds het vuur aan de schenen als primus inter pares. Nou ja, gelijken? Hij is toch de eerste, hij maakt de dienst uit! Hij had de juiste woorden gevonden en er goed mee gespeeld. Sommige Kamerleden kunnen toch zulke domme vragen stellen terwijl alles evident is. Een kwestie van de urgentie erkennen, toch? Dat is crisis, urgentie erkennen. Stip op de horizon naar de oplossing. Weg met die prikkelende debatten die het volk toch niet begrijpt.
Heel voorzichtig tast hij naar het puntje van zijn neus. Raar, alsof het scherper was geworden. Het kriebelt bovendien. Waarom moet hij opeens aan Meester Gepetto denken? Heette die pizzeria niet zo, waar hij laatst een take-away-tje had gehaald? Die Calzone was hem niet zo goed bekomen.
De auto maakt een plotselinge beweging. Een stoeprandje brengt de zaak aan het glijden. Met instinctief en onberedeneerbaar stuurwerk brengt hij de auto terug in het spoor.
Prima manoeuvre, waardeert hij zichzelf, net zoiets als het land besturen…
×