Fragment
Epiloog
Ellmanora, 1440
De herinneringen komen nu ongevraagd, alsof de jaren zich in zichzelf hebben gevouwen en de tijd zelf zijn greep heeft losgelaten. Ik zie het allemaal weer—de oorlog, het vuur, de gezichten van hen van wie ik hield en hen die ik verloor. Het voelt als een leven geleden, hoewel het slechts gisteren was, op de manier waarop herinneringen vervormen.
Ellmanora was niet altijd het toevluchtsoord dat het nu is. Ooit was het een land gedeeld door mensen en bovennatuurlijke wezens—elfen, heksen en Weerwolven die naast mannen en vrouwen leefden zonder magie, maar met even vurige harten. Maar die vrede was fragiel, een dun glas dat verbrak onder het gewicht van angst en haat.
De oorlog begon met fluisteringen. Geruchten over hekserij die verantwoordelijk werd gehouden voor mislukte oogsten, wolven beschuldigd van aanvallen op dorpen, en elfen beschuldigd van inmenging in de menselijke politiek. De mensen, geleid door hun koning en koningin, werden rusteloos en bang. Wij, de bovennatuurlijke, wisten dat angst een zaadje was dat uit zou groeien tot een storm.
Koning Theodas, mijn man, was een trotse en onwrikbare leider van de elfen. Zijn vastberadenheid was zilver, zijn zwaard snel, maar zelfs hij kon de opkomende vloed niet bedwingen. Alpha Kainne Oakheart, fel en loyaal, riep de weerwolven samen met een gehuil dat door de bergen galmde. De heksen, minder in aantal maar niet minder krachtig, spraken spreuken uit om te beschermen en terug te slaan.
De gevechten waren bruut en meedogenloos. Bossen brandden met onnatuurlijk vuur, rivieren kleurden donker van bloed, en de lucht rommelde van donder door losgelaten spreuken. Ik herinner me dat ik naast Theodas stond op het slagveld, het gewicht van het overleven van onze mensen drukte zwaar op onze schouders. Onze vijanden waren ooit onze buren, onze vrienden, en mijn eigen soort, aangezien ik een mens was onder de bovennatuurlijken—nu veranderd in vijanden door de wreedheid van de oorlog.
Jarenlang verzwolg de oorlog ons. Elke overwinning was bezoedeld door verlies. Elke nederlaag sneed dieper in de ziel van Ellmanora. De mensen vochten uit wanhoop, met wapens gesmeed voor een oorlog die ze nauwelijks begrepen. Wij vochten met magie en kracht, maar zelfs dat was geen garantie.
Naarmate de jaren verstreken, werd het duidelijk dat de oorlog nooit zou eindigen als hij niet werd ingeperkt. Theodas en ik, samen met Alpha Kainne en de laatste heksen, verzamelden ons in het hart van het oude bos, onder de oudste bomen wiens wortels verstrengeld waren met de essentie van de magie zelf. Daar smeedden we een pact—een barrièrespreuk die onze werelden voor altijd zou scheiden.
De magie die we weefden was als geen ander. Rauw en oud, puttend uit de aarde, de lucht en de sterren. De barrière rees op als een muur van fonkelend licht, een sluier die Ellmanora scheidde van de rest van de wereld. Mensen werden verbannen, gedwongen voorbij de grens, niet in staat die te overschrijden tenzij zij een van de betoverde relieken droegen die wij creëerden—talen van doorgang, fragiel als hoop.
De barrière was bedoeld om de oorlog te beëindigen, onze soort te beschermen en te bewaren wat er nog over was van Ellmanora’s magie en leven. Voor een tijd werkte het.
Maar Annabel was geen gewone koningin. Ze was een heks met een sterke wil en een sluwe geest. Verbannen al was ze, ze zou het verlies van haar volk en haar land niet zo makkelijk accepteren. In de schaduwen van het bos weefde ze een vloek—een val die de ziel van Ellmanora’s wouden zou binden.
Ik herinner me de dag dat de vloek zijn greep kreeg. De lucht werd dik en zwaar, de bladeren fluisterden waarschuwingen in een taal die alleen de oudste bomen begrepen. De grond onder onze voeten beefde, en de schaduwen verdiepten zich, draaiend in vormen die uit zichzelf leken te bewegen. De vloek was niet alleen magie—het was een wond, etterend en donker.
Het bos zelf werd een gevangenis, zijn paden verschoven en sloten zich, zijn wezens vervormd door de duistere aanraking van de vloek, Lavex verslonden door de stilte en veranderend in een schaduw. Zelfs de heksen die ooit vol vertrouwen zijn paden bewandelden aarzelden, voelend het gewicht van Annabels wraak.
Ik werd gedwongen mijn man achter te laten, het gewicht van onze verbrijzelde liefde dragend in mijn hart terwijl ik een wereld binnentrad die niet langer als thuis voelde. Het moment dat ik de grens van het oude bos overstak, raakte de realiteit van mijn ballingschap me met een verpletterende zekerheid. De mensen die ik eens familie noemde, keken nu naar me met achterdocht, hun ogen gevuld met angst en verraad. Als mens tussen bovennatuurlijke wezens was mijn plek gevaarlijk geworden, en het broze vertrouwen dat ons ooit bond, viel snel uit elkaar.
Het was tijdens die eenzame dagen van vluchten en onzekerheid dat ik de eerste beweging van leven in mij voelde—een geheim dat met elke slag van mijn hart sterker werd. Ik was zwanger. Die wetenschap vulde me met een wirwar van emoties: hoop verstrengeld met angst, vreugde overschaduwd door vrees. Hoe kon ik een kind brengen in een wereld zo gebroken, zo vijandig? Hoe kon ik het Theodas vertellen, wetende welk gevaar dat voor hem en ons volk zou kunnen betekenen?
Ik koos voor stilte, een zware stilte die over me neerdaalde als een lijkwade. Het kind dat ik droeg was een symbool van een liefde die we hadden opgeofferd voor het grotere goed, een liefde begraven onder het gewicht van oorlog en wantrouwen. Ik hield dit geheim dicht bij me, een fragiel vonkje hoop dat flikkerde in de duisternis van mijn ballingschap.
Elke nacht fluisterde ik beloftes aan het leven dat in mij groeide—beloftes van veiligheid, van vrede, van een toekomst waarin de wonden van het verleden misschien ooit zouden helen. Toch wist ik, terwijl ik die woorden sprak, dat het pad voor me onzeker was. De barrière die we bouwden om Ellmanora te beschermen was een gevangenis geworden, niet alleen voor onze werelden, maar ook voor de fragiele band tussen ons.
Theodas verlaten was de moeilijkste keuze die ik ooit heb gemaakt. Mijn hart deed pijn bij elke stap weg van hem, elke blik terug naar het bos dat onze geschiedenis, onze dromen en de familie die we hadden kunnen zijn, vasthield. Maar ik droeg de vurige hoop dat dit kind op de een of andere manier de sleutel zou zijn tot een nieuw begin—een begin geboren niet uit oorlog en vloeken, maar uit liefde en veerkracht.
Nu, terwijl ik zit bij het vervagende licht van mijn laatste dagen, voel ik de herinnering als een levend iets in mij. Het pact dat we sloten, de barrière die we bouwden, en de vloek die blijft hangen—dit zijn de draden die het verhaal van mijn leven binden.
En ik vraag me af—was de barrière echt een schild, of slechts een kooi? Beschermden we Ellmanora, of veroordeelden we het tot een langzame dood, gewurgd door de vloek die wacht als een opgerolde slang onder de bomen?
De oorlog was voorbij, ja. Maar de duisternis was verre van klaar.
Ergens, diep in het vervloekte hart van het bos, wacht iets. Iets ouds en hongerigs. En terwijl mijn adem ondiep wordt, is het laatste wat ik zie het flikkeren van beweging—iets dat kijkt, geduldig en onverzettelijk.
Het verhaal is niet af. Nog niet.
×