Fragment
Op een dag klopte ik met angst in mijn hart, met trillende knieën en stokkende ademhaling op de deur van de kamer van mijn vader. Hij had een studeer- en werkkamer in ons huis met een bureau, een tekentafel en een leren fauteuil. Op een kast lag zijn geweer. Ik mocht binnenkomen. Hij zat achter zijn bureau. Bedremmeld en op van de zenuwen stond ik doodsbenauwd om de man voor wie ik zo bang was, die zo onberekenbaar en gewelddadig was, die in de oorlog mensen had gedood, te gaan vertellen dat ik niet ging doen wat hij wilde. Ik vertelde hem hakkelend en verlegen dat ik geen ingenieur zou worden maar fotograaf. Dat fotografie het enige was wat ik wilde doen. Ik dacht dat na die bekentenis hij in woede zou uitbarsten, wellicht weer gewelddadig zou worden, want hem weerstaan, zijn autoriteit niet accepteren, tegen zijn wil ingaan, kon alleen maar fatale gevolgen hebben.
×