Fragment
De klok in de hal van het kasteel slaat middernacht. Het is een grote staande klok, met een kast van kersenhout en koperen slingers. Twaalf slagen galmen door het verlaten gebouw. De trillingen die het geluid veroorzaakt, doen het stof opwaaien dat zich in de loop der jaren verzameld heeft op de eens glimmend geboende meubels.
Op de eerste verdieping, in de grote slaapkamer waar vroeger de kasteelvrouwe sliep, lijkt de lucht zich samen te trekken tot een witte mist. Zodra de nagalm van de laatste klokslag weggestorven is, neemt de mist de vorm aan van een vrouw. Zij staat voor het raam en staart naar buiten. De kamer bevindt zich aan de voorzijde van het kasteel en kijkt uit op het park. Een lange, rechte laan, verdeelt het nu verwilderde gazon in tweeën en loopt recht van het kasteel naar het poortgebouw.
Ook dat gebouw staat al jaren leeg. Een nietsvermoedende voorbijganger die door de spijlen van het smeedijzeren hekken kijkt, kan vanaf de Dorpsweg de witte gedaante voor het raam zien.
Het is lang geleden dat een sterveling de moed gevonden heeft om rond middernacht die weg te bewandelen. De bewoners van het nabijgelegen dorp weten dat het hier spookt. De weinige reizigers die deze afgelegen uithoek van het koninkrijk bezoeken, worden ervoor gewaarschuwd om hier niet bij nacht rond te dwalen.
Het kasteel stond in betere tijden bekend als het Bellenslot, vanwege de vele bellenplanten, de fuchsiastruiken, die het domein omzoomden. Het was de hele zomer lang een lust voor het oog. Nu spreekt men in de volksmond van het helleslot, omdat het hier spookt.
Eenzaam en verdrietig keert de gedaante zich af van het raam. Het is tijd om haar lotsbestemming te vervullen.
×