Fragment
6 juli, 30e era◇06:00 PM
Achter de majestueuze bergtoppen daalt een stralende oranje zon neer. Ze beschildert de helderblauwe lucht met een zachtroze tint. Een zwoel zomerbriesje laat langzaam het hoge gras wuiven. Het was alweer het einde van een heerlijke zomerdag.
Het betoverende land, genaamd Agatha, dat soms wordt beschouwd als een verzinsel, is werkelijk een prachtig land. Een mystieke plek vol diverse planten en dieren, met een aura van betoverende schoonheid en warmte.
Elegante zeemeerminnen zwemmen speels in het heldere water, harmonieus zwemmend met majestueuze vissen. Nu en dan wordt hun serene bestaan verstoord door de hardnekkige piraten op hun indrukwekkende schepen.
Prachtige feniksen zweven sierlijk door de kristallen, racend met de majestueuze Pegasus.
Nieuwsgierige draken verkennen het uitgestrekte landschap waar exotische vogels hun harmonieuze melodieën laten weerklinken.
Pittige centaurs rennen over de groene heuvels, speels jagend op ondeugende faunen terwijl schuchtere trollen zich in stilte schuilhouden. Diep in de bergen, daar waar hardwerkende dwergen ijverig mijnen naar kostbaar goud, altijd op hun hoede voor de onvoorspelbare Minotaurus.
Behendige weerwolven wagen zich voorzichtig door het diepe bos, lurkend voor de speelse feeën en machtige eenhoorns die zich verbergen voor de machtige heksen. Eenzame vampiers kijken zwijgend toe hoe elfen dansen in de heldere zon, wachtend op de nachtelijke duisternis.
Het land waar dromen uitkomen... Een magisch mysterieus land. Dat is Agatha. Een sprookjeswereld. Maar helaas is niet alles zoals het lijkt. Agatha is namelijk niet langer een wereld van betovering. Het wonderbaarlijke land is ziek. Getroffen door een duisternis die zich verspreid als een plaag. Schaduwen dreigen het licht op te slokken. Ook nu, in het zomerse hoogtepunt, wanneer bloemen hun helderste kleuren tonen dreigt de duisternis hen te verorberen.
Onheilspellende schaduwen verspreiden zich onder de hoge bomen. De meanderende rivier verspreidt de verontrustende geur van rottend vlees. Vergeten botten liggen verspreid in het woestijnzand.
Dikke druppels bloed bevlekken het groene gras.
Dorpelingen missen lichaamsdelen of zijn bedekt met littekens. Overgebleven dorpelingen zijn egocentrischer, hatelijk en hardvochtig geworden. Haat zijn macht verspreidt zich met een angstaanjagende snelheid. Iedereen was de hoop kwijt...
Zelfs nu, in deze moeilijke tijden, waarin eenheid bijzonder waardevol is, worden onschuldige jonge mannen opgehangen. Bestempeld door de regering als vrijheidsstrijders. Maar in werkelijkheid, moedige individuen die vreedzaam protesteerden tegen de onderdrukkende regels van de gouverneur.
Vredig onder de schaduw van een hoge berg, bevindt zich een klein dorpje.
Een heldere bel rinkelt door de stille straten. Zijn schelle geluid doet de dorpelingen opschrikken. Nieuwsgierige bewoners turen voorzichtig uit hun deuren en ramen. Elegant geklede dames en heren verspreiden zich op het ronde marktplein.
“Hoort gij, hoort gij,” kondigt een stevige, oudere heer aan. Hij knijpt zijn ogen dicht tegen het felle licht en herhaalt zichzelf. Een bordeauxrode baret zit op zijn kale hoofd, als aanvulling op zijn gedetailleerde kleding. Terwijl hij zich omdraait naar de vier mannen, netjes op een rijtje gezet, wuift de grote rode veer op zijn hoed zachtjes in de wind.
Met spijt in het hart tuurt hij naar de vier gevangenen voor hem. Hun handen zijn voor hun trillende lichamen gebonden. Een grote zwarte zak verhult hun gezichten.
“Wij zijn hier samengekomen zodat wij deze vier criminelen kunnen bestraffen. Elk van hen is schuldig bevonden aan overtredingen tegen de kroon, waarop de ultieme straf staat... De dood.”
Het publiek reageert met hoorbare uitingen van verbazing. Zacht gemompel weergalmt over het marktplein. Een voor een verwijdert de beul de kappen. De norse beul die de vierde kap verwijderd onthult Rogue zijn gezicht.
Rogue zijn ogen vernauwen zich in het felle licht. Hij gromt zacht wanneer de beul de strop rond zijn nek sluit.
“Moge de godin genade hebben met hun zielen,” prevelt de omroeper waarop de beul de vloer onder hen vandaan haalt.
Voor het eerst in zijn leven hoopt Rogue oprecht dat Haat zijn plan zal slagen. Zijn longen branden terwijl hij worstelt voor zuurstof. Zijn hart bonst gehaast in zijn borstkas. Wanhopig probeert hij zich uit zijn boeien te bevrijden. De intense pijn is bijna ondraaglijk.
Zijn blik dwaalt af naar een warm licht. Zou het zijn verbeelding zijn, of wordt het licht intenser? Zijn zicht is wat onscherp, alsof hij te veel alcohol heeft gedronken. Waarom duurt het zo lang? Hij kan amper zijn ogen openhouden. Natuurlijk gaat dit idiote plan mislukken!
Net wanneer Rogue op het punt staat te bezwijken, scheurt een pijl het touw. Hevig snakkend naar adem valt hij met een plof neer. Godfried knielt naast zijn broer neer.
“Rogue,” fluistert hij bezorgd en verwijderd de strop.
“Waarom duurde het verdomme zo lang,” mompelt Rogue.
“Er waren wat moeilijkheden,” mompelt Godfried. Rogue krabbelt snel overeind.
“Moeilijkheden, mijn reet,” moppert hij en loopt weg. Godfried bezwaart abrupt maar Rogue luistert niet. Hij heeft enkel nog maar ogen voor zijn doel.
Godfried draait zijn hoofd naar Wolfgang en Albrecht. Het tweetal is verwikkeld in een gevecht met drie soldaten. Heinrich vecht dapper tegen de beul. De dorpelingen zijn bang. Ze schreeuwen en slaan op de vlucht; hun dorp heeft nog nooit zo'n aanval meegemaakt.
“Verdomme” klinkt abrupt. Verbaasd draait Godfried zich om. Zou het iemand anders zijn dan zijn broer?
“Wolf” roept Albrecht uit en hij haast zich naar zijn broer. Aan zijn vest trekt hij zijn broer zachtjes naar achteren. Wolfgang slaakt een kreet van pijn terwijl hij zijn knie ondersteunt.
“Uitstekend,” zegt Godfried terwijl hij naar hen toe rent. “Wat is aan de hand?”
“Zijn knie is uit de kom,” antwoordt Albrecht, terwijl hij een bewaker uit de weg ruimt.
“Het spijt me, Wolf,” zegt Godfried, terwijl hij een pijl tussen zijn tanden plaatst. Wolfgang mompelt iets, wat Godfried snel het zwijgen oplegt.
“Op drie,” zegt Albrecht. Hij plaatst Wolfgang zijn knie tussen zijn benen. “Eén,” begint hij. Wolfgang inhaleert diep. Albrecht telt verrassend genoeg niet verder.
Wolfgangs knie wordt door Albrecht teruggetrokken.
“Wat in hemelsnaam” roept Godfried uit. Wolfgangs botten kraken luidkeels. “Wat is er met twee en drie gebeurd” vraagt Godfried. Wolfgang spuwt de pijl grommend uit. Wankelend staat hij recht. Hij slaat Albrecht steenhard op de schouder.
“Ah,” roept hij verdrietig. Wolfgangs gezicht vertoont een woedende blik terwijl hij een dreigende stap naar Albrecht zet.
“Haat heeft me dit geleerd”, verklaart Albrecht.
“Doe dat niet meer,” gromt hij. “Tel de volgende keer af.”
“Graag gedaan,” antwoordt Albrecht enigszins geïrriteerd.
“Hou alsjeblieft op,” roept Godfried, terwijl hij om zich heen kijkt naar Rogue.
“Je hebt hem niet losgemaakt,” wijst Albrecht, als ze zijn broer over het slagveld zien rennen, met een groot rood boek in zijn hand.
“Hij gaf me de kans niet,” legt Godfried uit. Rogue kreunt terwijl hij over de grond rolt. De soldaat mompelt onder zijn adem terwijl hij terug naar Rogue rent.
“Dief,” scheldt hij afkeurend. Rogue stapt gehaast achteruit, zijn ogen gericht op het boek. Hij duikt roekeloos naar de grond.
“Dit kan eenvoudiger,” mompelt hij terwijl hij opstaat. Snel rent hij de trap op.
“Wo” roept Wraak lachend uit. Hij houdt Rogue abrupt tegen. Rogue zijn blik glijdt naar Haat. De demonenmeester, die rustig op een bank zit. Het donkere, omberbruine haar van de demon is gegroeid. Het golft tot op zijn schouders.
“Zit je lekker,” vraagt Rogue, op een assertieve toon. Haat grijnst speels en staat op van de bank. Langzaam benadert hij de jonge rover. Rogue slikt en buigt eerbiedig zijn hoofd.
“Vergeef me, mijn heer” mompelt hij, terwijl hij het boek aan Haat aanbiedt. Haat grinnikt en bekijkt de papieren terwijl Wraak Rogue losmaakt.
“Ik zei het toch” zegt Haat met een glimlach.
“Rogue stelt me nooit teleur.”
“Onthult het haar locatie?”
“Inderdaad, maar er is meer...”
×