Fragment
Het zijn de 'Ik ben die is'-regel en de 'God'-idee welke dit realiseren. In een 'ontische' vorm stellen zij beide de aanwezigheid van het 'zijnde' op de 'meest' ultieme en hiermee in een buiten-'bestaande' gedaante aan de orde. De 'ontische' 'Ik ben die is', waarnaar met het 'God'-woord verwezen wordt, is het boven-'zijnde' begin van 'alles'. De betreffende 'instantie' wordt vereenzelvigd met de 'hoogste' oorsprong van het geheel van het 'bestaande' en de niet-'ontiek', maar zij kan door een 'zijnde' besef uitsluitend in een 'bestaande' maat begrepen worden. Verder dan een 'ontisch' doorzien, vermag een 'zijnde' geest niet te geraken. De fundamentele onafgeslotenheid welke de bron van het 'bestaande' en het de niet-'ontiek' is, vertegenwoordigt zichzelf in deze hoedanigheid slechts ten dele aan de dichtheden die haar manifesteren. Iedere individuele representatie-identiteit verkrijgt wat dat betreft alleen maar de bijzondere begripsdiepte, aangaande haar herkomst en ontstaan, welke bij haar 'zijnde' of niet-'bestaande' dichtheidsnatuur hoort. De 'ontiek' moet het dan ook doen met een aan haar 'zijnde' aard tegemoetkomende 'bestaande' uitleg-kwaliteit. De 'ontische' afgeslotenheid kan slechts een 'zijnde' blik werpen op dat wat de 'meest' ontoegankelijke aanvang is van de 'volledigheid' van het 'bestaande' en de niet-'ontiek'. Alleen aan de 'finale' openheid op zich vermag er zowel een volkomen 'bewustzijn' van als een volmaakte verwijzing naar zichzelf te worden toegeschreven.
×