Fragment
‘Heb je nog nagedacht over wat ik je heb gezegd?’ Die zin van hem ging de laatste drie dagen als een mantra door haar hoofd.
Ze zaten tegenover elkaar aan de eettafel terwijl ze zijn hand vasthield, een hand die koud aanvoelde. Met haar andere hand bracht ze haar kopje cappuccino naar haar mond, nipte eraan en sloot voor even haar amandelvormige ogen. Ze opende haar ogen, keek hem aan en dacht dat hij zijn ogen ook samenkneep, maar dat was bedrog. Zijn ogen stonden wagenwijd open en zijn blik was net zo koud als zijn hand. Op de bedekte tafel lag een pizzasnijder met restjes gesmol-ten kaas, door de voorbijgaande tijd opgedroogd. Verder stonden er zes kaarsen, waarvan er vier waren opgebrand, met kleine zwarte lontjes, die voorover gebogen in het opgedroogde kaarsvet hingen. De twee andere kaarsen waren tot de helft opgebrand en flikkerden in het licht van de zilverkleurige lamp boven de tafel. Naast zijn bord lag een kleine papieren doos-je, deels geopend. Aan het plafond hing haar vogel-kooi, met een nachtegaal die heen en weer wipte. De hele dag door floot hij, om indruk te maken, in de hoop ooit de ware liefde te vinden. Maar nu was hij stil, alsof hij zich bewust was van het liefdeloze spel aan de tafel onder hem.
×