Fragment
“Maak m’n bed op,” zei Biga. Samin keek verbaasd. Het was zes uur. Ze hadden net gedoucht in het natte blok en waren volgens voorschrift van het doorgangsrooster weer opgesloten in de cellen. De bedden aan beide zijden van de wand waren keurig opgemaakt. De lakens strakgetrokken, de dekens opgevouwen aan het voeteneind en de kussens in gestreepte slopen gestoken aan het hoofdeinde.
“Je weet waar ik slaap.” Biga wees naar het bovenste bed van het stapelbed tegen de rechtermuur.
“Het is al opgemaakt,” zei Samin.
“Dan maak je het nog een keer op,” beval Biga.
Snesi was op de bovenverdieping van het andere bed geklommen. Hij staarde naar het plafond en deed alsof de hele zaak hem niet aanging.
“Yu law. (Jij bent gek)” Samin wilde op het bed onder Snesi gaan zitten, maar voordat hij een beweging kon maken had Biga een touw om zijn hals gedraaid, dat hij strak aantrok. Instinctief greep Samin naar het touw. Hij stikte. Biga knalde keihard zijn knie tegen zijn ballen. Een verlammende pijn trok door Samins lichaam. Biga vierde het touw en Samin viel op de vloer. Biga ging op het onderste bed aan zijn kant zitten en wachtte tot Samin kreunend probeerde op te krabbelen.
“So wan professor. Dan toch versta je geen Nederlands.”
Biga lachte grimmig.
Maak - mijn – bed - op,” herhaalde hij met nadruk op elk woord.
Snesi sloeg zijn benen over de rand van het bed en liet zich op de grond zakken. Hij pakte het kussen van Biga’s bed en schudde het op. Hij trok het gladde laken nog gladder, waaierde de deken uit en vouwde hem weer op. Zonder een woord stapte hij over Samin heen die nog steeds op de grond lag. Hij zocht zijn plaats weer op.
Biga schopte zijn slippers uit en klom met een zwaai van zijn rechterbeen op zijn bed. Hij rekte zich behaaglijk uit.
“Goed gedaan, moordenaar.”
Snesi haalde zijn blik niet van het plafond, toen hij antwoordde.
“No meri a boi moro, vuile verkrachter.” (Val die jongen niet lastig, vuile verkrachter.)
×