Fragment
Hoofdstuk 1
Pff, Koen en ik moeten helemaal van het station naar huis lopen. Mama stuurde net een appje dat ze meer dan een uur in de file hebben gestaan. Maar eerst haal ik nu ff iets te drinken. Ik heb dorst gekregen in die trein. Ehm, hebben we wel geld bij ons? Ff in mijn tasje kijken. O ja, hier is mijn portemonnee. ‘Lieffie ik heb dorst. Ik wil bij Appie ff wat drinken halen hoor’.
‘O, ehm. Ja, lijkt me lekker om ff iets te drinken schatje. Wat wil jij? Dan pak ik het wel ff voor je’.
‘Ehm, doe maar een, ehm. Zal ik een Red Bull? Nee, dat is te duur. Ehm, wat pak jij lieffie? O fuck, hoeveel geld heb ik eigenlijk nog? Shit, zo weinig. Ehm, doe maar een flesje water’.
‘Wil je echt geen cola of zo? Wat sta je met die portemonnee te doen joh? Ik betaal wel, schatje’.
‘Heb jij nog zoveel geld dan?’
‘Ik heb genoeg bij schatje. Wil je ook nog iets anders?’
‘Zullen we een… O nee, die hebben ze vast niet. Ehm, ik neem wel wat anders’. Maar ja, wat dan? Waar heb ik nou echt zin in? Ja ik weet het! Een echt Brabants worstenbroodje. Maar ja, dan wil ik wel een goeie van een echte bakker. Niet zo’n smakeloos goor supermarktding. ‘Ehm, doe maar een kaasbroodje lieffie’.
‘Een broodje kaas?’
‘Nee joh, gek, een kaasbroodje’. O ja, dat is waar ook mijn vent is een soort van holbewoner. Nou ja niet echt natuurlijk, maar wel bijna. ‘Ehm, ik pak het zelf wel ff lieffie. Wil jij ook?’
‘Ehm, ja. Doe maar schatje. Wat wil je nou drinken?’
‘O ehm, pak maar een cola voor mij lieffie’.
‘Hé! Anouk! Hoe is ie met jou? Dat is lang geleden zeg’.
×