€ 22,95

ePUB ebook

niet beschikbaar

PDF ebook

niet beschikbaar

De Laatste Dag van de Struisvogel

Judy Lohman • Boek • paperback

  • Samenvatting
    ‘De Laatste Dag Van De Struisvogel’ is een thriller waarin het heden op een meeslepende wijze wordt verweven met het verleden.
    Dixie Voogd heeft haar leven op orde. Ze heeft werk dat haar uitdaagt en trouwe vrienden. Ze heeft de affaire van haar man naar haar idee overleefd, en twee volwassen zonen die geen echte zorgen geven. Natuurlijk, ze rookt te veel en draagt een jarenlang geheim met zich mee dat ze nauwelijks voor zichzelf durft te erkennen, maar voor de rest? Zij is arrivata. Totdat ze, op een willekeurige dag, een bericht van een schim uit haar verleden krijgt. Vanaf dat moment wordt haar rustige leven onderuit gehaald. De nachtmerrie begint. Op alle fronten. Haar gezondheid speelt op. Peter, haar man, verliest zijn baan en lijkt daarna zichzelf te verliezen. Haar demon, de schim uit haar verleden, Lars Kreveld, komt een oude rekening vereffenen. Hij chanteert haar, maar waarmee? Is het een oude misdaad die het daglicht niet kan verdragen of speelt er nog iets anders op de achtergrond mee? ‘

    ‘…Een uitstekende pageturner met een onverwacht plot. Het is een boek dat je maar moeilijk weg kunt leggen. Op humoristische en scherpe wijze wordt de wereld bekeken door de ogen van een verstokte roker. De thriller heeft meerdere verhaallijnen waardoor de titel ook meerdere betekenissen heeft…’ ( Rob Broekstra – STIVORO voor een rookvrije toekomst)
  • Productinformatie
    Binding : Paperback
    Distributievorm : Boek (print, druk)
    Formaat : 148mm x 210mm
    Aantal pagina's : 389
    Uitgeverij : Logion
    ISBN : 9789490860172
    Datum publicatie : 02-2020
  • Inhoudsopgave
    INHOUDSOPGAVE



    1. Arrivata
    2. Slotakkoord
    3. Niet ik
    4. Even lijkt alles normaal
    5. Confetti op Valentijnsdag
    6. Oud geld
    7. Geluk is vanzelfsprekend
    8. De kierende doos van Pandora
    9. Kicks imperium
    10. Muziek in je leven
    11. Een nieuwe date
    12. De Thaise avond
    13. Vlucht naar voren
    14. Doodmoe
    15. Een jurk met polkadotten
    16. Een jongensdroom
    17. Hulp gevraagd
    18. Harder dan een vuistslag
    19. Het zingende gras
    20. Herinnering aan Guatemala
    21. De laatste troef
    22. Het heeft zo moeten zijn
    23. Het leidmotief
    24. Een aangerand huis
    25. Een goed gesprek
    26. Ik weet van niets
    27. Blindemannetje
    28. Terug van weggeweest
    29. Het jachtseizoen is geopend
    30. Oedipus

    Nawoord
  • Reviews (0 uit 0 reviews)
    Wil je meer weten over hoe reviews worden verzameld? Lees onze uitleg hier.

€ 22,95

niet beschikbaar

niet beschikbaar



3-4 werkdagen
Veilig betalen Logo
14 dagen bedenktermijn
Delen 

Fragment

1. Arrivata



‘Je zorgt er maar voor,’ had Cees gezegd. Ik leg mijn handen in mijn nek, leun achterover en laat mijn bureaustoel draaien; ik draai mee. De kamer, behangen met foto’s, posters en andere herinneringen, cirkelt vertraagd om mij heen als de film van mijn werkende leven. Mijn stoel stopt als mijn blik in een hoek blijft hangen. Daar, weggestopt onder meer dan vijf jaar stof, staat de prijs voor de bladmanager van het jaar.
De hoge oplage van het blad Será bezorgde mijn werkgever fraaie winstcijfers. De piketpalen van destijds dwarrelen voor mijn ogen: mijn eerste ingeving voor het unieke format, toegespitst op een doelgroep van enkele honderdduizenden; het akkoord van Cees, mijn uitgever; de opgewonden redactievergaderingen; de uitputtende deadlines; het verschijnen van het eerste nummer; en ten slotte, na een jaar de verkiezing tot bladmanager van het jaar en de uitreiking van de prijs. Daarna de pers die over mij heen buitelde. Vooral het optreden op de televisie in zeker twee - of waren het er nou drie? - talkshows. Vreemd dat je dat vergeet. Even kijken. De eerste was aan tafel bij die twee gearriveerde mannen; daarna het gesprek met die ook niet meer zo jonge, maar nog steeds bijterige hond en … Wat was dat derde optreden nou ook alweer? Ik staar naar mijn hand waarvan de duim en wijsvinger zijn opgestoken, de resterende drie vingers nog gesloten. Het lijkt wel alsof mijn geheugen steeds slechter wordt. O ja, nog een kort optreden tijdens het tien uur journaal. Precies negentig seconden had Peter geklokt. Maar toch, in beeld. En dan die tientallen uitnodigingen om lezingen te geven. In die tijd rende ik rond voortgestuwd door wolken van adrenaline. Ik overtrof mezelf. Het was alsof ik een merknaam was geworden. Hot. Maar zoals dat met hypes gaat, ze vervliegen even snel als ze opkomen. Nu pruttel ik alweer jaren in de marge, geestelijk content met mijn verbleekte glorie. Soms heb ik nog wat last van nasmeulende ijdelheid, maar vaak is dat niet.
Zou ik mijn succes van toen nog kunnen evenaren? Cees zou dat in ieder geval zeer op prijs stellen. De recessie grijpt hem bij zijn enkels, waardoor hij op zijn beurt alles aangrijpt om ons, zijn roedel bladmanagers, genadeloos op te jagen. Natuurlijk zijn dat allemaal vrouwen.
Gisteren kwam hij verhit mijn kamer binnen, net toen ik met mijn benen op mijn bureau zalig niets zat te doen, gedachteloos spelend met mijn nog niet aangestoken sigaret. Wat kon ik dat toch goed, niets doen, la dolce niente, had ik net bedacht.
‘Dixie, ga je stoppen?’ vroeg hij met zijn hese, nasale stem. Cees’ tanden zijn geel van het roken in lang voorbije tijden. Zijn vraag klonk hoopvol, maar tegelijkertijd lichtelijk teleurgesteld.
‘Stoppen? Met roken bedoel je?’ antwoordde ik verbaasd, alsof hij mij om de beurskoers van mijn werkgever Unipress, had gevraagd. Speels tikte ik met mijn wijsvinger tegen de sigaret. Zijn fascinatie voor mijn verslaving is een terugkerend onderwerp van gesprek. Ik plaag hem ermee dat hij niet standvastig is, geen karakter toont. Dat hij geen volhouder is, maar een meeroker, die mijn kamer alleen maar binnenloopt om zijn behoefte aan nicotine te bevredigen. ‘Maar misschien komt het toch nog goed met je, en ga je zelf ook weer roken,’ houd ik hem voor. Een echte roker stopt niet, maar blijft verlangen. Als een kind hunkerend voor de ruit van een gesloten McDonald’s.
Normaal zou hij met zijn aansteker onmiddellijk mijn sigaret hebben aangestoken om dan weemoedig in mijn rook te blijven rondhangen. Natuurlijk met het laatste nieuws, zo goed is onze relatie ook wel weer. Maar zo niet gisteren. Er was blijkbaar een dringende kwestie.
Hij kwam dicht bij mij staan, keek fronsend op mij neer, en leunde voorover met zijn handen op mijn bureau, in een poging mij te intimideren. Zijn bruine ribfluwelen jasje vertoonde slijtplekken, net als zijn te lange haar. In een vloeiende beweging haalde ik mijn benen van het bureau en gaf mijn stoel een zet naar achteren. Zou Lotus hem een overdaad aan knoflook voeren om vrouwen op afstand te houden of is hij gewoon te lui om te flossen? Ik vermoed het eerste. Knoflook flitste het opeens door mijn hoofd; dát had ik Peter moeten voorzetten, een jaar geleden. Maar ja, verwierp ik onmiddellijk die vileine gedachte; koken en ik zijn twee werelddelen die elkaar niet raken.
‘Een jagershoedje.’
‘Wat?’
‘Een jagershoedje zou je heel goed staan.’
‘Dixie, hou op. Ik weet nu ondertussen wel wat je van ribfluwelen jasjes vindt.’
‘Met elleboogstukjes…’
‘Je weet waarom ik hier ben.’
‘Opslag, ruimere kamer, eigen secretaresse?’ plaagde ik.
‘Nieuw format, hogere oplage, winstcijfers.’ Cees’ handen gaven aan hoe hoog die wel niet moesten worden.
‘En die verwacht je van mij?’
‘Je zorgt er maar voor,’ antwoordde Cees op een toon die kennelijk bedoeld was om mij te imponeren. Zonder mijn antwoord af te wachten, draaide hij zich om en marcheerde de kamer uit.
Ik glimlachte. Cees is een oude vriend van mij en als baas geen ongeschikte vent. Al was het maar omdat hij mijn kamer als toevluchtsoord voor rokers gedoogt; het best bewaarde geheim in het concern. Op bepaalde momenten, vooral na de lunch, geniet ik een ongekende populariteit. Minstens even belangrijk is het feit dat Cees zich nooit met mijn werk bemoeit en ervoor zorgt dat zijn bazen, de gouden manchetknopen, zich niet op de werkvloer vertonen. Nog nooit heeft een van hen zich in mijn hok gewaagd. Na het behalen van de prijs kreeg ik wel een keurig drieregelig felicitatiebriefje, waarschijnlijk door de directiesecretaresse opgesteld, vergezeld van een bosje bloemen. Anjers nota bene. Mijn neus protesteert nog bij de herinnering.
Daar boven houden ze zich meer bezig met zaken als share holders value, mergers and acquisitions, return on investment, bonussen en natuurlijk glorieuze exit-regelingen, dan met een armlastige werkmier zoals ik. Ik heb met Dixie ook niet de juiste naam om carrière te maken. Topmannen in het bedrijfsleven, soms ook een verdwaalde Amerikaanse vrouw, hebben allemaal van die succesvolle namen. Namen die iemand al bij zijn geboorte het toegangskaartje tot het centrum van de macht meegeven. Wie noemt zijn kind nou ook Rijkman, Spencer, of Florentine? Bij Unipress is het al niet anders. Richard Goldman Junior - hoe bedenk je het - heet de bestuursvoorzitter van het concern. Een concern dat door vele fusies is uitgegroeid tot een mediagigant.
Bladen, kranten, boeken, lokale televisie, Internet, alles wat maar met letters te maken heeft, wordt door Unipress opgezogen. De overname- en fusiedrift van Goldman doet denken aan een kind - omringd door een stapel verjaarscadeautjes - met een onverzadigbare blik in zijn ogen. Gisteren gonsde het weer van de geruchten over een overname; van een reclamebureau volgens Cees. Wat ze daar nou weer mee moeten? Volgens mij lijdt Richard Goldman onmiskenbaar aan informatie-obesitas. Dat doet me eraan denken dat ik nog even bij de tekenkamer langs moet. Misschien hebben ze hem al klaar.
‘Is dit wat je in gedachten had?’ vraagt David, een opkomend illustratortalent, even later. Zijn ogen kieren als hij mij de spotprent overhandigt. Samen bestuderen we de tekening. Een goed doorvoed jongetje in een korte broek - met een wit overhemd en zwart stropdasje - omringd door een schare vriendjes, allemaal met modderige blote knietjes en gekleed in hetzelfde uniform. Ze krijgen door Richard Goldman met een gulzige stempel allemaal het woord ‘Unipress’ op hun voorhoofd gedrukt. De jongetjes blikken onderdanig omhoog naar hun gangmaker; met bankbiljetten in hun uitgestrekte handjes, alsof die net gratis uitgedeeld zijn.
‘Waar ga je hem ophangen? Op je kamer?’ vraagt David.
Ik peins een moment en wijs dan naar een denkbeeldige verte.
‘De koffiecorner,’ leg ik hem uit.
David schrikt en probeert de tekening terug te pakken.
‘Nee, Dixie, niet doen, daar krijg je last mee en ik natuurlijk ook.’
‘Welnee, Goldman laat zich daar nooit zien.’
Als een schat druk ik de tekening aan mijn borst, werp David een vluchtig kushandje toe en haast mij naar het eind naar de gang. Zijn ogen branden ongerust in mijn rug.

Nog nooit is het zo druk in de koffiecorner geweest. Het heeft mij zeker anderhalf uur gekost voordat ik mij weer los kon weken. Het verzoek van Cees wacht op mij. Maar eerst een sigaret, dan komt de inspiratie vanzelf wel. Hoestend schrijf ik OMI op. Zo, het eerste woord staat er. Vroeger was het toch veel eenvoudiger. Je had een blad voor tieners en dan twee vrouwenbladen voor alles wat daarboven kwam. Vrouwen werkten niet. Ze brachten hun tijd door met het krijgen en opvoeden van kinderen, koken, tuinieren en that was it. Toen was het leven nog overzichtelijk. Je zou er bijna naar terug verlangen. Nu wordt elk denkbeeldig segment opgespoord en in bladvorm aangesproken. Bent u spiritueel? Zoekt u de zin van het leven? Bent u gek op koken? Houdt u van reizen? Is tuinieren meer dan een hobby geworden, misschien wel een levensvervulling? Tuinieren? Ik gruw bij de gedachte. Of laat u zich inspireren door nationale bekendheden die maandelijks hun visie aan papier toevertrouwen? Unipress geeft antwoord op alle denkbare vragen van zijn nauwkeurig in kaart gebrachte doelgroepen. De bladen vechten elkaar het schap uit om de aandacht te trekken. Van potentiële kopers die er nog geen enkel idee van hebben dat ze überhaupt een bepaalde behoefte zouden moeten hebben. Mijn hemel, wat voor origineels kan ik na mijn succes met het op veertigers gerichte ‘Será’ nog bedenken? Ik hoefde toen alleen maar dicht bij mezelf te blijven. Helaas ben ik de veertigers nu ruim ontgroeid.
‘Omi’. Uit mijn ooghoeken gluur ik naar de foto op mijn bureau. Daar staan ze, mijn jongens, Kick en Colin. Kicks voorkeur heeft tot mijn teleurstelling de kans op grootmoederschap tot vijftig procent gedecimeerd. Tenminste als je in de natuurlijke weg gelooft. Binnen het roedel bladmanagers gonst het dagelijks van de verhalen over alle kleinkinderen. Jaloersig luister ik ernaar. Al die vrouwen gaan op in hun kleinkinderen alsof die hun belangrijkste levensvervulling vormen. Het werk als hinderlijke onderbreking van datgene wat werkelijk telt. Maar ik begrijp mijn collega’s maar al te goed. Als ik mijn ogen dicht doe kan ik het mij lijfelijk voorstellen. De romige geur, de mollige armpjes, mijn hand onder het soepele lijfje, de zijdezachte donzen haartjes. Een babygeur brengt mijn ingeslapen melkklieren weer tot leven.
Nog steeds staat er maar één woord op het lege vel. Mijn dwarrelende gedachten worden wreed onderbroken door een hoestbui. Ik zweet opeens. Het lijkt wel alsof mijn hoest de laatste tijd erger is geworden. Mijn longen fluiten. Ook nu. Het klinkt alarmerend. Rustig maar, maan ik mezelf, het is vast een opkomende bronchitis. De zwakke schakel in mijn genetische programma; het weeffoutje van mijn ouders. Ziek zijn kan ik niet gebruiken. Niet nu. Ik pak de telefoon en draai het nummer van mijn huisarts.

Nadat ik een afspraak heb gemaakt, bedenk ik mij dat Omi misschien niet zo’n goed idee is, ook niet voor mezelf. Laat een bladmanager die daar meer feeling voor heeft dan ik, dat maar oppakken. Het vel met het ene woord verfrommel ik tot een prop en probeer ik in de prullenbak te mikken. Mis.
Net op dat moment komt Cees mijn kamer binnen. Zonder te kloppen. Een tochtvlaag begeleidt zijn haastige voetstappen. In zijn hand wappert een papier. Ik kan wel raden wat het is.
‘Dixie, wat je nu weer flikt kan echt niet. Richard weet het al. Hij is not amused. Wat ik niet kan begrijpen, is dat je de positie van zo’n jonge knul als David nog in gevaar brengt ook. Je haalt nog altijd dezelfde gevaarlijke streken uit als vroeger. Pas toch op. Maar je kunt het nog goedmaken; je weet waarmee. Je krijgt een week de tijd.’
Het volgende moment is hij de kamer alweer uit, de tekening teruggebracht tot een oneerbiedige prop die van mijn bureau op de grond belandt. Een creatie die slechts een kiertje daglicht heeft mogen genieten. Jammer dat er niet wat meer humor in deze tent is, verzucht ik en pak een nieuw schoon vel. Maagdelijk wit, net zoals mijn inspiratie.
Mijn vulpen hangt boven het papier. Kom, één woord maar. De vorige keer lukte het ook. Toen schreef ik eerst het woord Zijn op, wat uiteindelijk Será werd. Peter en ik hadden toen net onze vakantie naar Barcelona achter de rug en mijn gedachten stonden nog in de vertaalstand. Was Spaans niet de vierde taal ter wereld? Hoeveel miljoen mensen spraken er ook alweer Spaans? Vierhonderd miljoen of waren het er vier miljard? Nee, dat kan niet, de hele wereldbevolking is maar zo’n zeven miljard. Toch? Voordat ik het weet drijven mijn gedachten weer weg naar onbekende krochten van mijn geest. Met wilskracht breng ik ze weer terug naar de opdracht van Cees. Kom, één woord maar. Ik doe mijn ogen dicht. Wat is het allereerste dat in mij opkomt als ik aan mezelf denk? Dat is vaak de beste methode. Gewoon dicht bij jezelf blijven. Associeer. Mijn hand beweegt zich als een zelfstandig, onafhankelijk deel van mijn lichaam. Alsof hij door hogere krachten wordt aangestuurd. Het lukt. Er verschijnt tot mijn verbazing een woord op het papier.

GEARRIVEERD

Ik staar naar het woord alsof het door een buitenlandse uitzendkracht is neergepend. Is dat het? Ruim vijf jaar geleden stond er nog ‘zijn’, nu is het plotseling ‘gearriveerd’? Ben ik gekomen waar ik wilde zijn? Mijn benen slingeren zich weer in de loungestand op het bureau, mijn handen ondersteunen mijn nek. Tijd voor een sigaret.
Ik mag inderdaad niet klagen over mijn werk en ik heb een man en kinderen. Peinzend staar ik uit het raam en blaas de rook in cirkels voor mij uit, als een cowboy. Peter is nog steeds van mij, dat wel. Ik heb zijn ranzige affaire overleefd, met wantrouwen en moeite. Is hij nu trouw aan mij? Ja, dat heeft hij mij beloofd, zich wentelend in excuses. Uiteindelijk geloofde ik hem, of beter gezegd, wilde ik hem geloven, waarna ik zijn misstap veilig en verantwoord opborg in de file ‘midlife crisis’. Ook mijn eigen crisis werd daardoor bezworen en opgeborgen. Wel vond ik het achteraf stom dat het gebeurd was zonder dat ik er erg in had. Gewoon onder mijn ogen. De vele avonden overwerk waren natuurlijk niet meer dan logisch gezien zijn positie, had ik mijzelf voorgehouden, zonder ooit een vraag te stellen. Had het mij eigenlijk wel geïnteresseerd waar hij mee bezig was? Was ik niet teveel met mezelf bezig geweest? Ruw was in ieder geval de landing op aarde toen het uitkwam. Het heeft mij definitief wakker geschud. Een afwezige houding is nu al voldoende om mij in opperste staat van paraatheid te brengen. Maar, zo sust hij, ik ben nog steeds zijn enige muze en hij heeft geen geheimen meer voor mij. Dat is hem geraden ook. Het gezin als hoeksteen van de samenleving is voor mij een onwrikbare waarde, daar is geen enkele politieke interventie voor nodig.
Onze twee jongens lachen mij toe op de foto. Ze staan voor Peter, die zijn handen op de schouders van de beide jongens heeft gelegd. Smalle, vrouwelijk verzorgde handen, pianohanden. Peters hoge voorhoofd, onder zijn smaakvolle, naar mijn idee te kostbaar geknipte donkere haar, verraden hersenen en oud geld. In overvloed. En waar sta ik in dit plaatje? Gezond, emotioneel weer gerustgesteld, wonend in een zeventiende-eeuws huis in de binnenstad, een leuke baan, waar, als ik wil, best weer uitdaging in te brengen is. Zeker als Cees mij wat meer opjut. De bekende stemmen op de gang herinneren mij eraan dat mijn collega’s als een familie voor mij zijn. Kortom, de tussenstand van mijn leven is, dat ik best tevreden kan zijn. Tel je zegeningen. Wat is een ander woord voor gearriveerd? Terugdenkend aan de inspiratiebron van Será vormt zich plotseling een nieuw woord.

ARRIVATA

Hm, dat klinkt al een stuk beter. Ik zwengel mijn benen weer onder het bureau, kras het woord gearriveerd door en schrijf het nieuwe woord eronder. Op schrift staat het alsof het blad al gedrukt is. Nu hét woord er staat komen de onderwerpen spontaan naar boven borrelen. Enthousiast schieten de items uit mijn pen. Ze buitelen over elkaar. Hoe overleef ik een affaire? Of nog beter: waaraan herken ik een affaire? Mijn man wordt oud en mooi en ik droog op als een appeltje. Hoe blijf ik aantrekkelijk tegen de stroom van aftakeling in? Wanneer stop ik met verven? Wil of moet ik nog van baan veranderen? Worden de bazen steeds jonger, of lijkt dat maar zo? Hoe kan ik mijn baan nog oppeppen of vind ik het wel best zo? Ik stik van jaloezie; al mijn vriendinnen zijn allang oma. Hoeveel vrienden heb je echt nodig om gelukkig te zijn? Waaraan herken je een echte vriend? Mijn ouders zijn overleden, de rand van mijn horizon meldt zich. Wat te doen met een onverwachte grote erfenis? Mijn spaargeld is door de kredietcrisis verdampt. Hoe kom ik nu nog aan geld? Waarom krijgen etentjes steeds meer het karakter van een culinaire competitie? Vertik ik het om hieraan mee te doen en serveer ik alleen nog maar diepvriespizza’s? Hoe verberg ik mijn onwetendheid over wijnen? Of een nog beter onderwerp: hoe maskeer ik mijn opvliegers? Op dat moment klinkt er een kort signaal als aankondiging van een nieuwe mail. Mijn nieuwsgierigheid wint het zoals gebruikelijk van mijn matige timemanagement. Haastig open ik mijn mailbox. Er verschijnt een afzender op het scherm waardoor mijn hart een slag overslaat en mijn inspiratie wegvaagt.

Gefascineerd staar ik naar de naam:

Lars Kreveld

Een naam ver uit de vorige eeuw. Opeens komen mijn hersenen in een hogere versnelling terecht. Wat moet ik hier nu weer mee? Lars, zomaar, uit het niets. Mijn hemel. Beelden van demonstraties, acties, luidruchtige feesten, Kiki, wiet en Bob Dylans hijgerige muziek flitsen door mijn hoofd. Cees, dit bedoelde ik nou met de tijden van foute fluwelen ribjasjes. Zal ik de mail maar gewoon wegpoetsen? Net doen of ik hem niet ontvangen heb? Weg is weg en nooit ontvangen. Hij vraagt nota bene om een leesbevestiging, net iets voor hem. Nog altijd even dwingend. Met een mix van nieuwsgierigheid en tegenzin, open ik de mail. Mijn hand trilt als ik de entertoets aanraak.

Ha die Dixiepixie,

Zo dat is een tijd geleden! Ik kwam jouw naam (en foto’s) tegen op Internet en ontdekte dat je een bekendheid of zoiets bent geworden. Je herinnert je mij vast nog wel. Ik jou in ieder geval wel.
Zullen we for old times sake eens afspreken en iets leuks gaan doen?

Mail je mij even terug?
Lars

Verbolgen en vol ongeloof staar ik naar het scherm. Die schelm heeft mijn naam gegoogeld en zich ook nog aan mijn foto’s verlustigd. De geile bok. Wat wil hij? Het is vast iets wat ik niet wil. For old times sake. Wat een lef.
‘Oh nee Lars,’ mompel ik om mijn gedachten kracht bij te zetten, ‘wij gaan helemaal, maar dan ook helemaal niets met elkaar doen en zeker geen Dixiepixie.’
Met een beslist gebaar delete ik zijn mail, zet hem op de lijst van ongewenste afzenders en poets daarmee Lars definitief uit mijn leven.
Nog steeds bozig kijk ik naar mijn aantekeningen. Arrivata. Opeens is het een cynisch woord, een spottend, tartend woord. Gefrustreerd door de ongewenste en ruwe onderbreking van mijn gemoedsrust, frommel ik het vel in elkaar en gooi het richting prullenbak. Het belandt op de grond, in goed gezelschap. Tijd voor een sigaret. ×
SERVICE
Contact
 
Vragen