€ 24,95

ePUB ebook

niet beschikbaar

PDF ebook

niet beschikbaar

Grand Hotel de Bajes

Een open boek over het luxe leven in de Nederlandse justitiële inrichtingen. Een review door Andries Bik

Andries Bik • Boek • paperback

  • Samenvatting
    BAM!!! De voordeur knalt uit zijn voegen en een zwaarbewapend arrestatieteam stormt mijn huis binnen. Ik sta onder arrest.

    Speciale units van de politie, FIOD en Defensie vallen op hetzelfde moment met meer dan driehonderd man dertig locaties binnen. De bordelen, panden en loodsen van mijn vader, seksondernemer Jan Bik, worden volledig uitgekamd. Hij en ik worden verdacht van het runnen van een criminele organisatie, fraude, witwassen en valsheid in geschrifte. Wij zouden de Belastingdienst voor zo’n 30 miljoen euro hebben opgelicht.

    Ik word afgevoerd naar de gevangenis. Verschrikkelijke beelden razen door mijn hoofd. Met vier man op cel, geweld, misbruik onder de douche – ik word hun gevangenisbitch en slaap op de betonnen grond. Elke dag werken tot mijn handen bloeden en overleven op water en brood. Het tegendeel blijkt waar.

    Grand Hotel De Bajes is een verhaal dat u van de ene in de andere verbazing doet vallen. Het is vooral ook een verhaal waar u recht op hebt: Nederland heeft geen gevangenissen voor criminelen, Nederland deelt all inclusive-hotelkamers uit.
  • Productinformatie
    Binding : Paperback
    Distributievorm : Boek (print, druk)
    Formaat : 148mm x 210mm
    Aantal pagina's : 320
    Uitgeverij : vanderBooks
    ISBN : 9789082162530
    Datum publicatie : 07-2019
  • Inhoudsopgave
    Andries Bik, Grand Hotel de bajes, gevangenis, misdaad, spannend, vanderbooks, Jan Bik, criminaliteit, autobiografie, true crime, waargebeurd, vrijheid, nederland, moord, autobiografie, 2019, psychologie, maatschappij, 2020, Non-fictie en vrije tijd, Columns en waargebeurd, Columns en interviews, Filosofie, Religie, filosofie en psychologie
  • Reviews (0 uit 0 reviews)
    Wil je meer weten over hoe reviews worden verzameld? Lees onze uitleg hier.

€ 24,95

niet beschikbaar

niet beschikbaar



3-4 werkdagen
Veilig betalen Logo
14 dagen bedenktermijn
Delen 

Fragment

DAG 1
DE ARRESTATIE

Vrijdagochtend acht uur, de wekker gaat. Zoals de meesten van ons gooi ik die het liefst in een emmer water. Maar helaas, mijn collega Sjoerd – tevens mijn beste maatje – en ik hebben een afspraak met Miele Wasmachines om half tien.
Ik moet er dus vandaag een beetje vaart achter zetten en duik naar de wekker. Halverwege mijn snoekduik schiet er een pijnscheut door mijn lijf en word ik herinnerd aan mijn gebroken schouder die ze van de week terug in de kom hebben moeten zetten. Dit wordt ook nog eens bevestigd bij mijn landing op de wekker, au.
Deze schouder is het resultaat van mijn zo nu en dan onbehouwen gedrag. Afgelopen week kreeg ik het tijdens mijn snowboardvakantie voor elkaar om niet alleen mijn schouder te breken, maar hem ook uit de kom te gooien na een slecht getimede landing in de halfpipe.
En zo begon mijn morgen al niet zo best. Maar het was niks vergeleken met wat me nog te wachten stond.
Na wat onhandig uit bed te zijn gerold eerst mijn onderbroek aan. Mijn arm in de mitella worstelen en beneden de hondjes een knuffel en wat te eten geven. Mijn schatjes Dragon en Dice, twee Kooikerhondjes, liggen nog heerlijk naast elkaar in hun mandje en ik geef ze beide een dikke knuffel.
Ik pak een glas verse jus en beleg twee boterhammen met kaas. Zo, we zijn wakker. Ik strompel de smalle trap op om eerst maar eens het dode vogeltje uit mijn mond weg te poetsen. Ik proef de shoarma van gisteren nog goed. Lekker na een drankje in de stad, maar de volgende ochtend altijd spijt.
En terwijl ik in alle rust de laatste shoarmarestjes tussen mijn tanden wegpoets hoor ik een oorverdovende knal tegen de voordeur. Niet zomaar een knal, maar echt alsof er een bus door de
voorgevel van het huis komt rijden. De ramen en muren schudden. Ik schrik me wezenloos en heb geen idee wat dat was. Dragon en Dice gaan tekeer en blaffen als nooit tevoren. Dan... Bam! Nog een keer, nog geen seconde later. Dit klopt niet, schreeuwt een stem in mijn hoofd. Ik stap de badkamer uit en kijk door het trapgat naar de voordeur. De honden springen tegen de gangdeur aan en blaffen uit alle macht. Ook zij voelen dat er iets helemaal mis is. Er schieten nu twee scenario’s door mijn hoofd: 1. de deur knalt zo open en de Joegoslavische maffia komt binnen; of 2. de politie. bam! Knal drie. De buitendeur schudt nu in zijn voegen en de spiegels komen bijna van de muur. Er schiet door mijn hoofd dat ik het deurslot blijkbaar vorig jaar goed heb vervangen, zo veel moeite hebben ze ermee. Ik moet er zelfs om lachen dat ik daaraan denk in deze bizarre situatie.
Mijn hersenen werken als een dolle, de adrenaline giert door mijn aderen.
Als er boevenkoppen binnenkomen, ga ik voor de achterdeur in mijn badkamer. Dan via de buren over het dak weg proberen te komen. Als het de politie is, dan zitten ze weer verkeerd.
Naast mij zit een bordeel en in de tien jaar dat ik hier woon hebben ze al vaker aan de deur gestaan. Het bordeel is gevestigd in een gewoon rijtjeshuis en verschilt van buiten weinig van het mijne. Politie, brandweer, gemeente, vreemdelingenpolitie, immigratie, de Belastingdienst – ‘leuker kunnen we het niet maken, wel lastiger’ –, ze komen zo nu en dan de club controleren en vergissen zich wel eens een deur.
Ik wacht op de volgende klap. Wat misschien een seconde is geweest, leken minuten in mijn hoofd. Dan.... bam! Nog harder dan de voorgaande keren. Alles vertraagt, de deur barst uit zijn voegen en de dreun van de klap voel ik door mijn hele lijf. De deur zwaait open en ik zie als eerste een pistool door de deuropening komen. Ik maak me klaar om te vluchten.
En net als ik me om wil draaien hoor ik: ‘Politie! Dit is de politie!’ Er komt een man binnen, compleet in het zwart, kogelvrijvest, gevolgd door nog eens zes man, stuk voor stuk gewapend. Ik besef dat dit een arrestatieteam is en een last valt van mijn schouders.
Ik schreeuw naar beneden: ‘Hier ben ik, boven.’ Het team kijkt omhoog en ik zie de verbazing in hun ogen als ze mij zien staan in mijn onderbroek en mijn mitella, tandenborstel in de mond. Ik ben de eerste die de stilte verbreekt: ‘Jullie zitten verkeerd! Club Jan Bik zit hiernaast!’
Eentje houdt me onder schot en schreeuwt: ‘Ben jij Jan-Andries Bik?’
‘Zoeken jullie junior of senior?’ vraag ik.
‘Junior!’
Ik kan niet anders dan dat bevestigen en krijg direct het
commando: ‘Liggen! Op de grond met je handen in je nek!’
Ik schreeuw terug dat mijn schouder gebroken is en dat dus niet
gaat.
‘Ben je gewapend?’
Ik kijk naar mijn tandenborstel en kan het niet laten om te vragen
of hij die ook als wapen ziet. Hij moet zijn lachen inhouden, zie ik, en de heren beseffen dat er geen gevaar schuilt in de jongeman boven aan de trap met zijn onderbroek en zijn tandenborstel.
Hij schreeuwt dat ze omhoogkomen en dat ik me niet mag bewegen.
‘Wat is hier in godsnaam aan de hand!’ vraag ik de eerste zwaarbewapende trooper die boven komt, terwijl ik beneden nog eens een mannetje of vier in soortgelijke militaire outfits naar binnen zie lopen.
‘Dat hoor je zo van de officier van justitie.’
Dan krijg ik wat vragen, heb je wapens in huis, drugs, zijn er nog anderen in huis, veel contant geld? Iets anders dat we moeten weten?
‘Nee, helemaal niks van dat.’
Er wordt iets naar buiten geschreeuwd en dan komt er een klein ielig ventje met een bril en een stapel papieren in zijn hand naar binnen. Maar niet zomaar – echt met iets van een huppeltje. Alsof dit ventje net de Olympische Spelen gewonnen heeft en zich nu triomfantelijk een weg huppelt naar het podium.
Hij klautert de smalle, steile trap op en stelt zich voor als de dienstdoende officier van justitie. De heer Egbert-Jan Kleijne. Hij vraagt of ik Jan-Andries Bik junior ben. Ben ik. Of ik mijn paspoort even wil pakken. Ik vraag hem of het hem stoort als ik eerst even een joggingbroek aantrek. Ik zie mezelf anders zo al geboeid in boxershort de voordeur uit paraderen, voor de neus van al mijn
buren. Het zal buiten wel zwart zien van de mensen, dit spektakel kan niet onopgemerkt gebleven zijn.
Ik mag een van de jongens naar een kast dirigeren die daar dan op mijn aanwijzingen een joggingpak uit haalt. Als ik dat aan heb, moet ik aanwijzen waar mijn paspoort ligt. En bevestigen dat ik de man op de foto ben. Ben ik.
Dan vraagt Brillie of ik weet wat ze hier doen.
Ik geef aan dat ik echt geen enkel idee heb en of hij me dat misschien dan kan uitleggen.
Hier heeft meneer op gewacht, zijn ogen fonkelen en hij kan zich nog maar net bedwingen om geen vreugdesprongetje te maken. Hij pakt zijn papierwerk erbij, zet zijn bril recht en begint.
‘Nou meneer Bik, u wordt verdacht van een aantal ernstig strafbare feiten.'
‘Ik ben benieuwd,’ breng ik vol ongeloof uit.
Hij schraapt zijn keel. ‘U wordt verdacht van:
• Witwassen (niks mis met een schoon t-shirt, schiet er door mijn
hoofd, maar ik hou wijselijk mijn mond) in de vorm van opzettelijk/ gewoonte of schuld;
• Valsheid in geschrifte;
• Deelname aan een misdadige organisatie, 420 bis/ter/ quater, 225 en 140 Wetboek van Strafrecht en het door natuurlijke of rechtspersoon opzettelijk, onjuiste of onvolledige belastingopgave doen, artikel 69 van de algemene wet inzake rijksbelastingen, juncto artikel 51 van het wetboek van strafrecht.’
Zijn fonkeloogjes komen omhoog van het papier en kijken me aan door zijn kleine ronde brilletje, smachtend naar mijn reactie. Ik heb geen idee waar deze gast het over heeft en kan me niet langer inhouden.
‘Jullie hebben echt compleet de verkeerde.’ Ik proest het nog net niet uit van het lachen.
Klaarblijkelijk valt dat niet in goede aarde. Ik word direct gesommeerd om een weekendtas te pakken en daar wat kleding en hoogstnoodzakelijke spullen in te doen, want ik kom voorlopig niet thuis.
En dan valt het kwartje.
‘Sta ik nu gewoon onder arrest?’ vraag ik Brillie.
‘Ja. En nu opschieten want om elf uur moet ik weer ergens anders zijn.’
Met een van de jongens van het arrestatieteam pak ik beduusd
wat ondergoed, drie shirts, een broek en een trui.
‘Is dat genoeg?’ vraagt Brillie.
‘Ach, ben toch voor de lunch weer thuis,’ antwoord ik zo
zelfverzekerd mogelijk.
Dragon en Dice zijn nooit opgehouden met blaffen. Brillie vraagt
waar ik ze heen wil hebben. ‘Scarlett, Evelyn, Bibi, je broertje?’ Ik ben stomverbaasd. Scarlett is een meisje dat ik al een paar jaar regelmatig op en af zie. Met Bibi heb ik zes jaar een relatie gehad, hier in dit huis samengewoond en de honden mee genomen.
En Evelyn is mijn laatste ex waar ik zes maanden mee ging. Hoe weten ze dit allemaal?
Ik zeg tegen de officier van justitie dat hij nu de verantwoor- delijkheid over de honden heeft. En dat ik hem persoonlijk aansprakelijk stel als hun ook maar één haar gekrenkt wordt.
Hij lacht. ‘We bellen Scarlett wel.’
‘Daar geef ik geen toestemming voor.’
Maar daar heeft Brillie geen boodschap aan. Ik zie dat hij een
geniepig lachje onderdrukt. Hij vertelt me dat ik overgebracht ga worden naar het politiebureau en geeft de heren opdracht me naar beneden te escorteren.
In de gang word ik opgewacht door een man van begin veertig en een vrouw halverwege de dertig in normale kleding. Beiden hebben hun jas halfopen, en het is duidelijk te zien dat ze daaronder een wapen en handboeien dragen. De man stelt zich voor als hoofdagent en projectrechercheur Menno de Oude, de blonde dame met krullen als Brenda Wit.
Iets zegt me dat het niet geheel toevallig is dat een leuke blonde dame mij naar het politiebureau brengt.
Ze vertellen me dat er een burgerpolitieauto om de hoek staat. Als ik me netjes beloof te gedragen zullen ze me niet boeien.
Klinkt goed. Met handboeien om naar buiten lopen, waar waarschijnlijk de hele buurt al van het schouwspel staat te genieten, dat staat nou niet bepaald hoog op mijn verlanglijstje.
Ik krijg geen tijd om de honden gedag te zeggen. De blonde dame loopt als eerste naar buiten en ik volg haar, met rechercheur De Oude hijgend in mijn nek. Wat een publiek! Ik voel me net
Michael Jackson. Maar: het zijn geen buurtbewoners die naar me komen kijken. Ik zie mannen in legerpakken, een politiehond, mensen met fiod-jassen aan, politie en nog een paar pakjes die ik niet thuis kan brengen.
Ik ben met stomheid geslagen. Ik denk dat er zeker vijftien man staat. Aan de blikken in hun ogen te zien voldoe ik niet helemaal aan hun verwachtingspatroon. Hadden ze een grote boze crimineel verwacht?
We lopen langs de snackbar de hoek om waar een grijze Volkswagen staat. Ik moet achterin plaatsnemen en er wordt me verteld dat de deuren niet van binnenuit opengaan. Moet zeggen dat het nou ook niet echt in me opkwam om nu uit te stappen en een sprintje te trekken met het arrestatieteam en gevolg nog voor de deur.
We rijden de eenrichtingsstraat uit en De Oude vraagt mij of ik de snelste route naar politiebureau Paardenveld weet. Enigszins verbaasd vraag ik of hij dan niet uit de buurt komt.
‘Nee, we komen uit de buurt van Groningen.’
‘Groningen?’ roep ik.
‘Daar loopt het onderzoek.’
Ik laat het allemaal bezinken en wijs hun de weg naar bureau
Paardenveld, een kleine tien minuten rijden. We rijden via het hek naar binnen en parkeren binnen in een garage. Vanaf daar kom ik direct in een soort incheckhok terecht. Daar staat een agent die me verzoekt al mijn zakken leeg te halen. Hij vraagt of ik nog scherpe dingen bij me heb, of iets waaraan hij zich kan bezeren. Ik moet me inhouden om geen voor de hand ‘hangende’ grapjes te maken en laat me fouilleren. De Oude en Blondie staan erbij en kijken ernaar.
Vervolgens lopen we met zijn drieën de trap op en komen uit op een gang met zo’n tien cellen. Aan het einde van de gang wordt een celdeur opengemaakt. Die is voor mij. Ik kijk naar binnen. Een lege kamer met alleen links een bank met wat tijdschriften erop. Soort wachtkamer uit een slechte horrorfilm waar straks een gestoorde tandarts met boor komt binnenwandelen. De muren zijn gelig en beklad met potlood, pen en sleutelkerven. Lijkt me een cel waar je tijdelijk vertoeft als je voor iets kleins opgepakt bent. Dat zint me goed. Ik loop naar binnen en de agent vraagt of ik trek heb in een broodje en kop koffie of thee.
‘Da’s nog eens service,’ zeg ik lachend.
Hij heeft wit of bruinbrood in de aanbieding. Kaas, ham of hagelslag. En dan mag ik ook nog kiezen: met of zonder boter.
Dan graag een kopje thee en een bruin broodje met hagelslag en boter. Normaal neem ik geen hagelslag en zeker geen boter. Ik ben eigenlijk wel een sportfreak en let goed op wat ik eet, maar op de een of andere manier mag ik zondigen vandaag.
De Oude neemt het over en vertelt me dat ik hier voorlopig blijf. En dat de rechter-commissaris na het onderzoek bij mij thuis hier langskomt om het een en ander uit te leggen. Vervolgens vraagt hij mij met welke advocaat ze contact moeten opnemen. Ik geef ze de naam van mr. John van Loo, de advocaat die al tien jaar mijn vaders belangen behartigt, wanneer gemeentes weer eens aanvraag voor een vergunning weigeren. Ik voel me goed bij hem. Hij heeft mij een aantal jaren geleden geholpen om het faillissement van mijn snowboardwinkel af te wenden toen dat financieel even niet zo lekker ging.
De Oude wil weten of ik nog vragen heb. Jazeker!‘Benalleenikopgepaktofooknoganderefamilieleden?’ ‘Daar mag ik niks over zeggen, in het belang van het onderzoek,’
krijg ik op ingestudeerde toon te horen.
Ik zeg dat de ibuprofen voor mijn arm uitgewerkt raakt. En of
ze hier ibuprofen hebben. Hij zal het gaan vragen.
De deur wordt gesloten en ik hoor ze door de gang weglopen.
Stilte. Ik hoor helemaal niks of niemand. De andere cellen zijn blijkbaar leeg. Ik neem plaats op de harde betonnen bank en kijk om me heen.
Hmm. Komt me stiekem bekend voor. Déjà-vu? Of... Nee... ja! Ik kén deze cel. Volgens mij heb ik in deze cel een jaar of tien geleden een nacht doorgebracht. Vechtpartijtje op de verjaardag van mijn ex Bibi.
Voor de deur van discotheek De Filemon viel een jongen in een roze broek Bibi lastig. Resultaat: de roze broek belandde in het ziekenhuis, ik in de cel en jarige Bibi kon haar verjaardagswip vergeten. Dat heb ik nog lang moeten horen... ×
SERVICE
Contact
 
Vragen