Fragment
HOLLAND-AMERIKA LIJN.
Dagboek van een zeeman
We voeren op de Atlantische oceaan.
Na het avondeten ging ik terug naar mijn hut.
Het schip begon al aardig te rollen en te stampen, met de beweging van het schip ging ik wijdbeens lopen. In de hut lag Carlos te slapen. Keek op mijn wekker, het was half acht. Pakte mijn bijbeltje en ging aan tafel zitten. Plots maakte het schip hevig slagzij, schoof met stoel een meter naar achteren. Schrok even en begon het komische ervan in te zien. Zette de stoel terug, ging door met lezen. Dat was van korte duur, schoof weer naar achteren.
Paul kwam binnen, zijn gezicht zo wit als een laken.
‘Wat een storm. Ik hoorde vertellen dat het kan oplopen tot windkracht tien! Mijn eerste zeereis is gelijk een beproeving, voel me strontziek. Ik hoop niet dat ik morgen zeeziek word. Probeer wat te slapen, moet morgen weer vroeg op.’
Van slapen kwam weinig terecht: het stormde hevig, de boeg van het schip doorkliefde de hoge golven, het roer maakte herrie als een oordeel. Het leek of ik in een reusachtige schommel lag. Het was zo erg dat ik dacht dat we zouden vergaan. Deed een schietgebedje. Opeens was de angst voorbij en berustte ik erin dat het verkeerd kon aflopen. Hoorde een harde dreun, deed mijn gordijn open en zag Paul kreunend van pijn op de grond liggen. Carlos schrok wakker, deed het licht aan.
‘Ben je uit het bed gerold? ’vroeg hij.
‘Nee, moest nodig plassen, was vergeten dat ik boven lag.
Mijn arm doet behoorlijk zeer en denk dat ik zeeziek word.’
‘Kees, zet hem op de rand van mijn bed. Ik ga de scheepsarts halen.’ De golven beukten onophoudelijk tegen de wand van het schip. Plots begon Paul over te geven.
Carlos en de scheepsarts kwamen binnen. Ze verplaatsten Paul naar een stoel. Ondertussen ging ik op zoek naar een emmer en dweil om de smurrie op te ruimen. In de gang werd ik heen en weer geslingerd, voelde me niet al te best. Paar jongens van de civiele dienst kwam ik tegen. ‘Gelukkig dat ik jullie zie, mijn maat is zeeziek geworden en heeft gekotst.’
‘Dan is hij niet de enige, veel passagiers zijn zeeziek. We gaan mee.’ De scheepsarts was inmiddels vertrokken, de Jongens ruimden snel de boel op en gingen weer naar de volgende vieze klus. ‘Gelukkig is zijn arm niet gebroken, maar licht gekneusd,’ zei Carlos. ‘Ik heb met hem van bed geruild. Hij is flink zeeziek dat kan wel drie dagen duren.
Ik zal kijken of ik een emmer kan vinden dan hoeft hij niet uit zijn bed te komen. Voorlopig mag hij niet werken.
De scheepsarts geeft het door aan de kapitein.’
×