€ 22,95

ePUB ebook

niet beschikbaar

PDF ebook

niet beschikbaar

Op Drift

Judy Lohman • Boek • paperback

  • Samenvatting
    Psychologische roman over de verzwegen adoptie van een meisje - en nadat ze dit op 17-jarige leeftijd heeft ontdekt - de zoektocht door Amerika en Marokko naar haar roots. In het boek ontwikkelt ze zich van een problematisch meisje tot een zelfbewuste jonge vrouw. Ze hervindt zichzelf door de geschiedenis van haar eerste levensjaren te leren kennen en begrijpen.
  • Productinformatie
    Binding : Paperback
    Distributievorm : Boek (print, druk)
    Formaat : 140mm x 216mm
    Aantal pagina's : 324
    Uitgeverij : Uitgeverij Logion
    ISBN : 9789490860158
    Datum publicatie : 01-2020
  • Inhoudsopgave
    niet beschikbaar
  • Reviews (0 uit 0 reviews)
    Wil je meer weten over hoe reviews worden verzameld? Lees onze uitleg hier.

€ 22,95

niet beschikbaar

niet beschikbaar



3-4 werkdagen
Veilig betalen Logo
14 dagen bedenktermijn
Delen 

Fragment

Een


Het geluid ebt weg langs de gordijnen. Ze lijken mij gerust te willen stellen, net als mijn ondervrager. Onder een verwassen spijkerbroek draagt hij gympen. Tekens van een nog niet losgelaten jeugd. Of zou hij zich vanochtend voor de spiegel bewust zo gekleed hebben om meer informatie uit jeugdige cliënten los te kunnen peuteren? Hij heeft vast nog geen vriendin: de blik van een jager herken ik van verre. Hoe lang geleden zou hij zijn afgestudeerd? Een jaar misschien? Meer zal het niet zijn. Zijn sonore stem past in ieder geval niet bij zijn postuur. Zijn spreekkamer heeft naakte wanden en is spaarzaam ingericht. Alsof hij er net in is getrokken en nog geen tijd heeft gehad voor de inrichting. Bij het raam staat een bureau, vol met stapels dossiers en een computer waarvan hij zich zonet met moeite loskoppelde. Daarna kwam hij in een vloeiende beweging die veel sporten verraadt, achter zijn bureau vandaan. Tennis schat ik in. Hij nodigde mij uit om op een lage stoel plaats te nemen achter een tafeltje waarop een doos met tissues staat. Eentje steekt er uitnodigend half uit. Zelf ging hij tegenover mij zitten op een iets hogere stoel; niet veel, maar toch. Steels gluur ik omhoog en word gevangen door zijn vragende ogen. Hij knikt alsof hij mij wil aanmoedigen. Snel verlaat ik deze fuik. Op zijn schoot heeft hij een schrijfblok waar nog weinig vermeld staat: mijn naam, leeftijd, waar ik woon, gezinssamenstelling. Achter mij tikt een klok. Ik spied op mijn horloge; nog een half uur te gaan. Alsof hij het vervliegen van zijn kostbare minuten betreurt, beweegt hij de pen als een metronoom. Ongeduldig wipt ook één van zijn gympen op en neer. Ik zit hier ook niet op te wachten en vind het vooral vervelend voor Rixt en Ygram. Op hun advies, bevel eigenlijk, ben ik hier. Het was dit of een aangifte.
‘Fardo?’
Ik richt mijn hoofd onwillig op, mij ervan bewust waarover hij wil praten. Over mijn temperament dat ik volgens Rixt niet in bedwang kan houden. Dat slaat natuurlijk nergens op. Ik herken mijzelf helemaal niet in wat ik gedaan heb. Het was een rabiate actie. Hoewel…, ik zou het zo weer doen. Dat is het enge, dat weet ik ook. Ongerust bestudeer ik mijn handen, mijn moordwapens, nou ja, dat is overdreven. Hoewel, het had gekund. Als die man…
‘Wat wil je later worden? Je zit in het eindexamenjaar van het Atheneum, toch?’
Mijn rechtermondhoek krult lichtjes. Hij probeert mij uit een onverwachte hoek te tackelen. De slimmerik. Over mijn geplande queeste zal ik hem zeker niets vertellen. Onwillekeurig haal ik mijn schouders op. Iets neutraals kan ik wel met hem delen, toch? Ik weeg de eventuele gevaren en besluit tot: ‘Dierenarts.’ Zodra het woord mijn mond heeft verlaten wil ik de tijd terugdraaien. In een onbewaakt ogenblik laat ik iets zien wat verborgen had moeten blijven. Natuurlijk gaat hij nu peuteren. Berustend wacht ik af. De hand met de pen maakt overuren.
‘Is dat de reden waarom je het hebt gedaan?’
Mijn schouders antwoorden hem door kort omhoog te veren om daarna weer in ruststand terug te keren, licht naar voren gebogen. Ik volhard in mijn stilzwijgen. Natuurlijk is dat niet de reden; die ligt dieper, daar kan ik zelf nauwelijks bij komen. Die is bedekt onder diepe lagen van verloochening, gepantserd in beton, beducht voor scheuren waaruit de waarheid naar boven kan sijpelen. Mij bewust van mijn afgezakte schouders ga ik rechterop zitten, om rechtstreeks de fuik in te zwemmen. Ik knik lichtjes.
Ook zijn hoofd knikt bemoedigend, zoals alleen psychologen dat kunnen; zachtjes, alsof er een briesje is opgestoken. Zijn hand met de pen is opeens gefixeerd boven zijn schrijfblok. De dwingende uitdrukking op zijn gezicht is vervangen door een berekenende vissersblik. Snel kijkt hij naar de klok achter mij voordat hij de vraag stelt die al een half uur op zijn lippen brandt: ‘Vertel eens.’
Ik haal diep adem. Opeens heb ik zin om alles eruit te gooien, met mate natuurlijk, de bodem moet bedekt blijven, haarscheurtjes kunstig weggewerkt. Hoe sneller ik dit achter de rug heb, des te beter.
‘Och, weet je, het was eigenlijk helemaal niet mijn bedoeling. Het ging in een flits. Ik…eh.’
Ik sluit mijn ogen om vrij baan te geven aan mijn herinneringen en te bepalen wat ik met hem zal delen en vooral wat niet.

Het was al laat toen ik naar huis ging. We hadden op het Lyceum keuzevakken gehad. Mijn keuzevak is Spaans, dat zal met mijn onstuimige bloed te maken hebben. Met Doutzen fietste ik over de slingerende landweggetjes, vrijwel autoloos, langs vergeten dorpjes, weilanden met koeien die daar nog mogen grazen, en over het spoorlijntje waar twee keer per dag een trein traag langs sjokt. Aarzelend haast, alsof de machinist ook niet kan geloven dat hij er mag rijden. Ik nam afscheid van Doutzen, net voordat ik het ongeplaveide pad naar onze boerderij insloeg, vol kuilen en omzoomd door bomen, een unicum dit deel van Nederland. Aan het eind van het pad kwam ik aan bij De Tabernakel, onze stolpboerderij, verscholen achter een schil van hoge populieren aan de rand van een vogelmeer, ver, ver weg van de bewoonde wereld. Het woei flink, zoals doorgaans hier in het Noorden. De bomen ruisten zoals alleen populieren dat kunnen, een variëteit aan meditatieve klanken, altijd aanwezig, vaak niet opgemerkt. Gek genoeg die dag wel. Ik herinner mij dat ik afstapte en verlangend naar de voortjagende wolken keek, naar de belofte van mijn toekomstige reis. In de verte snaterden watervogels; gelukkig geen meeuwen hier. Toen pas ontdekte ik zijn auto. Een afgedankt Fiatje, maar goed genoeg voor zijn werk. Als een zonsverduistering verdween mijn opgewekte humeur. Een knagende ongerustheid daalde in. Ik had ze toch goed geïnstrueerd? De ongerustheid maakte plaats voor de hel in mijn hoofd. Ik liet mijn fiets letterlijk uit mijn handen vallen en mijn voeten raakten nauwelijks de grond toen ik naar de voordeur snelde. Ik wist waar dit eindigde: in wraakfurie. Niet voor het eerst sinds de onthulling een paar maanden geleden, en waarschijnlijk ook niet voor het laatst. Ik gooide de voordeur open – nooit op slot hier, een voordeel van het platteland – schopte mijn schoenen uit, en zoefde op sokken over de gladgeboende marmeren gang. Zelfs in tijden van amok weet ik mij nog te houden aan de huisregels. In de verte hoorde ik zijn stem al, waardoor mijn blinde paniek en agitatie samensmolten. Ik opende de deur en daar stonden ze, de beul en mijn, ja wat, mijn zogenaamde ouders, kompanen in de executie. Ik had ze nog zo op het hart gedrukt het niet te doen. Ze mompelden iets terwijl ze toekeken, hun ruggen gebogen; oude mensen opeens. Hij stond met zijn rug naar mij toe, in zijn hand een injectiespuit. Zijn houding straalde vastberadenheid uit. ‘Niet doen, niet Oemi, niet doen, niet doen’, brulde ik nog, voordat ik op zijn rug sprong en hem met mijn onderarm de keel dichtkneep; met dank aan mijn fascinatie voor foute geweldfilms. De man maakte rochelende geluiden. Mijn leenouders begonnen natuurlijk onmiddellijk te protesteren. Ygram probeerde mij van de dierenarts af te trekken. Ik mag dan een meisje zijn, ik ben sterk, en niet alleen door al dat fietsen, ook door het werken op de boerderij. Nou ja, vroeger dan, nu niet meer natuurlijk. Mijn verhitte stemming duwde elk greintje beschaving weg. Had ik maar een mes, dacht ik nog tijdens de worsteling die ontstond. Met de arts bovenop mij viel ik op mijn rug, de injectiespuit rolde weg. Uit het mandje klonk een bekend geluid dat mij motiveerde om verder te gaan. Nu Oemi de kracht niet meer had zich te verdedigen, was ik graag zijn Stellvertreter. Gelukkig heb ik lange nagels. ‘Als door een wilde tijger’, zo noemde de dierenarts later de wijze waarop hij besprongen was. De scheuren in zijn overhemd en de bloederige krabben benaderden inderdaad dat beeld, bedenk ik met enige trots. Over zijn keel liep een blauwe striem. Zijn oor. Tja, dat was wel een beetje té, dat vond ik naderhand ook. Het gebeurde toen hij probeerde zich aan mijn greep te ontworstelen, wat mij nog verbetener maakte. Het enige waar ik mijn tanden in kon zetten was zijn oor. Gelukkig kon het nog gehecht worden. Dat was misschien net het zetje dat nodig was om de aangifte waarmee hij dreigde, in te wisselen voor dit gesprek. Mijn leenouders hebben blaren op hun tong moeten praten. Goed dat hij niet weet dat ik hem zo weer zou bespringen als ik de kans kreeg. En deze keer zou ik zijn oor niet sparen.

Ik knik om mijn innerlijke betoog te onderstrepen en antwoord de psycholoog uiteindelijk: ‘Ja, het ging in een flits. Ik zou het nu natuurlijk niet weer doen, dat begrijpt u.’
De man maakt aantekeningen en knikt alsof hij het begrijpt. Toch schudt hij lichtjes zijn hoofd als hij opmerkt: ‘Het was een nogal disproportionele reactie op het laten inslapen van een poes, vind je zelf ook niet?’
Ik laat zijn opmerking inzinken voordat ik reageer met: ‘U heeft helemaal gelijk, ik had PMS, mijn premenstruele periode. Dan zijn de hormonen nogal van streek, daar heeft u vast wel eens van gehoord?’ Met beide mondhoeken gekruld strijkt mijn blik over zijn gezicht. Hij kleurt zowaar. Zou hij al dertig zijn? Haalt hij niet. Ook nog niet veel ervaring met vrouwen schat ik in.
‘Waar komt die diepe verbondenheid met een poes vandaan?’
Ik laat een korte stilte vallen voordat ik reageer. Voorzichtig, zodat het dunne ijs van opgebouwd vertrouwen niet breekt.
‘Hoe bedoelt u?’
‘Nou eh, net wat ik zeg, een dierenarts ernstig verwonden omdat hij een vijftien jaar oude poes laat inslapen, is een, ik gebruik het woord nog maar een keer, een disproportionele reactie.’
‘Och, dat vindt u, ik was natuurlijk erg aan het dier gehecht. En zoals ik al zei, het gebeurde in een flits. Het zijn volgens mij de hormonen geweest, ik zat net voor mijn periode, er is geen diepere betekenis. Sorry daarvoor.’ De laatste woorden begeleid ik met een stralende glimlach waarvan ik het effect uit ervaring weet.
De man glimlacht ook, bijna automatisch, en sluit zijn aantekenschrift. Hij monstert mij niet meer met de onderzoekende blik van een psycholoog. Het is de blik van iemand die de huwelijksmarkt aan het verkennen is. Met een zucht staat hij op, waarop ik hem zo snel mogelijk richting deur volg. Vlak voordat ik vertrek geven we elkaar een hand en beloof ik beterschap. Ik merk dat hij zich moet inhouden om niet mijn mobiele nummer te vragen.
Buiten zijn behandelkamer, aan het eind van de gang, zitten mijn leenouders, hun hoofden vlak bij elkaar. Ze fluisteren, ik kan wel raden waarover. Hun onhandelbare, onvoorspelbare halve dochter, de kosten van het eigen risico van de dierenarts (zonde, ik had net zo goed dat oor niet kunnen sparen), de poes die twee dagen later toch nog overleed (dit was een natuurlijke dood, geen executie heb ik betoogd; door hen gecorrigeerd door het eufemistische woord euthanasie); mijn eindexamen dat aan de horizon verschijnt, mijn ticket naar mijn queeste.
Voordat ik naar ze toeloop, bestudeer ik ze. Wat lijken ze opeens oud en broos. Rixt had altijd donker haar, net zo zwart als dat van mij. Voeger had ze met haar donkere complexie een exotisch uiterlijk. Ze zag eruit als een Spaanse, verdwaald in het noorden van Nederland. Nu is dat zwart ingewisseld voor de grijze golf. Ygram draagt zijn onafscheidelijke pet. De klep verbergt zijn gezicht, waarop in de loop van de jaren een deltawerk aan rimpels is verschenen. Als hij lacht, en dat doet hij vaak, trekken de lijnen zich samen en groeven zijn gezicht. Dan verdwijnen zijn ogen waarvan ik altijd had gedacht dat die dezelfde kleur hebben als die van mij, totdat alleen nog een bruin puntje zichtbaar is. Ze kijken op als ze mijn voetstappen horen. Hun oogopslag is een cocktail van liefde en bezorgdheid met een onmiskenbaar zweem van schaamte. Dat laatste is terecht, ze zouden zich moeten schamen.

×
SERVICE
Contact
 
Vragen