Fragment
1. Boontjes eten
Wat eten we? vraagt Roos. Papa tilt nieuwsgierig de deksels van de pannen.
We eten aardappeltjes met kip en bonen, zegt hij. Tim kijkt met een vies
gezicht. Ik lust geen bonen, zegt hij een beetje knorrig. Hij buigt voorover en
kijkt in de pan. De pan is warm dus let op je vingers! waarschuwt papa. Tim
bekijkt de bonen. Ze zijn groen, lang, dun en slap. Ze zien er uit als slangetjes.
Aaaa! gilt Tim. Ik wil geen bonen op mijn bord. Hij kruipt dicht tegen papa
aan. Ze zijn heel vies en ze lijken op slangetjes, zegt hij. Een slangetje, lacht
papa. Pas dan maar op dat de boon jou niet opeet. Ik wil geen bonen, mag ik
een broodje? zeurt Tim. Ik wil een broodje eten, ik wil geen bonen. Tim staat
op van zijn stoel en loopt naar de kast. Nee! zegt mama streng. Dat doen we
niet. Hoeveel jaar ben jij? vraagt mama. Tim kijkt verbaasd. 4 jaar, zegt hij.
Dan eet je vier boontjes, zegt mama. Mama legt vier boontjes op het bord van
Tim.
Blijf maar zitten aan de tafel, zegt mama. Nu krijgen de andere kinderen ook
boontjes op hun bord. Tim wordt een beetje boos. Hij schreeuwt: Aaaa! De
boon eet mij op! Doe niet zo gek! zegt Roos. Dat kan toch helemaal niet.
Hoe kan een boon jou nu opeten? Ben je bang voor zo'n klein slap boontje
dat lijkt op een slangetje? vraagt papa. Kijk naar mij. Ik pak de slang en stop
het staartje in mijn mond. Hap! Hap! Zo zijn staart eraf. Nu jij, zegt papa.
Eet zijn staartje er maar af. Dat vindt Tim wel grappig. Hij krijgt een glimlach
op zijn gezicht. Hij pakt de slang. Zijn mond gaat wijd open en weg is de slang.
×