Fragment
’s Ochtends kwam ik de kinderarts tegen na mijn rondje koffie met sigaretje. Hij vroeg of Martijn ook zo kwam, want hij wilde ons samen spreken. Dat kon niet anders dan slecht nieuws zijn, want als we naar huis mochten had hij wel gezegd: “Bel hem op en zeg dat hij de Maxi-Cosi niet moet vergeten.” De meeste dromen zijn bedrog.
We namen weer plaats in de helkamer. Het was niet goed, de kinderarts wilde toch echt observatie voor de epilepsie op de Intensive Care van een academisch ziekenhuis, waar de neuroloog haar goed in de gaten kon houden. Onze kleine dame moest diezelfde ochtend nog in een ambulance overgebracht worden. Ik wilde mee, maar de kinderarts zou bij haar blijven, zodat wij samen konden rijden. Dit werd allemaal sneller besloten dan wij het überhaupt konden beseffen. Samen rijden was nog gevaarlijker dan met drank op bellend achter het stuur zitten. Dat we die rit overleefd hebben en er bijna tegelijk met de ambulance waren was echt een wonder.
Bij aankomst liepen we verdwaald rond. We hadden geen idee waar we moesten zijn en de sfeer in dit ziekenhuis was zo naar. Ik voelde me meteen zwaar en somber. Waar waren we nu weer terecht gekomen? Eenmaal aangekomen op het hoogste doodlopende punt werden we niet gehoord. Niemand kon of wilde ons iets vertellen en we moesten wachten op de gang. Niet bepaald een gezellige situatie en ik keek naar de etalage waar een boekje lag: Mijn zusje is een sterretje.
NEE! Ik wilde dit allemaal niet. Toen hoorde ik Iza huilen. Ik wilde schreeuwen, huilen en liep maar heen en weer. Laat me verdomme bij mijn kind, waarom mogen we er niet bij? Toen begon ik te twijfelen of het wel Iza was, maar we kregen geen antwoord. Het werd stil en we mochten de steriele, donkere ruimte in. Daar lag ons meisje, in weer een plastic terrarium, maar met dit keer naaldjes in haar hoofd met een theedoek eromheen. What the fuck?! Waren jullie dit aan het doen, terwijl wij op de gang zaten? In wat voor buitenaardse wereld zijn we terechtgekomen?
Met onze ziel onder onze armen gingen we die avond naar het Ronald McDonald Huis om de hoek. Het leek wel een hotel. We hadden een mega kamer met een mooie badkamer en zelfs een balkon. Daar dronk ik na negen maanden mijn eerste glas (maak er maar glazen van) wijn en we rookten een paar sigaretten. We wisten niet wat we moesten zeggen, want we zagen het gewoon niet meer zitten. Er landde een kraai op de tafel en dat was de eerste keer dat ik dacht: ga maar Iza, het is goed zo. Dit is geen leven.
×